Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

oudchristelijke letterkunde

betekenis & definitie

de gangbare benaming voor de geschriften van christelijke auteurs die schreven vóór ca. 180, soms benaming voor alle christelijke geschriften tot het begin van de middeleeuwen, inclusief die welke vallen onder de canon van het NT. Van letterkunde in strikte zin kan men moeilijk spreken, omdat de christenen van de eerste eeuwen niet schreven met artistieke bedoelingen.

Wel toont een aantal geschriften (b.v.Hebr.), dat de schrijvers op de hoogte waren van de litteraire gebruiken van hun tijd, maar hun bedoeling is duidelijk anders dan die van de retoren van de oudheid. En vele auteurs waren vanuit antiek litterair standpunt bezien onder de maat. Naast het NT onderscheidt men van oudsher groepen als de apostolische vaders en de apologeten, terwijl men allerlei werken die aanvullingen op nieuw-testamentische geschriften wilden geven, zoals over de levensgang van de apostelen, ‘apocriefen van het NT’ noemt (apocriefen).Eeuwenlang was van de oudchristelijke letterkunde alleen het NT bekend, al wist men wel door schrijvers als Clemens Alexandrinus en Eusebios dat er veel meer geweest was. Pas sinds het midden van de 17e eeuw ontstond daar weer belangstelling voor.

De grote opbloei van de studie kwam echter na 1870, toen men systematisch oude bibliotheken ging onderzoeken en papyrusvondsten rijk materiaal opleverden (b.v. de Didache, de Apologie van Aristeides, Oden van Salomo, een Paaspreek van bisschop Melito van Sardis en vooral de gnostische bibliotheek van Nag Hammadi met o.a. een verzameling van ‘Woorden van Jezus’, het Thomas-evangelie). Naast geschriften die volledig bewaard gebleven zijn, kent men van een aantal alleen fragmenten.

Als genres treft men aan evangeliën, naast de vier canonieke van het NT ook andere, b.v. dat van Petrus, van de Hebreeën, de Ebionieten, van Thomas; handelingen der apostelen, naast die in het NT die van Petrus, Johannes, Thomas, Paulus en Andreas; brieven, naast die van Paulus en de zgn. katholieke brieven, die van Clemens, Ignatius, Dionysios van Corinthe; apologieën; leerschriften (Barnabas); preken (Clemens, Melito); apocalyptiek, naast de Openbaring van Johannes in het NT ook apocalypsen van Petrus, Jakobus en Hermas; liederen.

Deze geschriften dienen: om de figuur van de Heer van de christenen bekend te maken (de evangeliën); voor opbouw, leiding en bewaring van de gemeenten; voor afweer tegen gevaren van buitenaf en dwaalleer van binnenuit; tot beantwoording van vragen van heden en toekomst. De schrijvers wilden, soms in felle polemiek, soms door thetische uiteenzetting of in verhalende trant, het christelijk geloof verbreiden, bewaren, versterken en verdiepen.

LITT. A.Sizoo, Gesch. der oud-christelijke Latijnse letterkunde (1951); A.Sizoo, Gesch. der oud-christelijke Griekse letterkunde (1952); E.Hennecke en W.Schneemelcher, Neutestamentl. Apokryphen (2 dln. 1959—64); B.AItaner en A.Stuiber, Patrologie (7e dr. 1966).