Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Ottoonse kunst

betekenis & definitie

periode in de Duitse kunst voornamelijk gedurende de regering van het Ottoonse keizershuis, ca.924-ca.1050. De Ottoonse kunst is feitelijk een voortzetting van de Karolingische kunst, maar geeft tevens voor het eerst een eigen gezicht aan de kunst van Duitsland.

Van belang waren hierbij de hernieuwde belangstelling voor de oudchristelijke kunst en de invloed van eigentijdse Byzantijnse kunstuitingen. De bouwkunst geeft een verdere ontwikkeling van de Karolingische basiliek te zien: imposante kerken met zware muren en veel torens, vaak met een westwerk o.a. te Hildesheim, Gernrode, Paderborn en Keulen (Sankt Pantaleon). Uit deze tijd stammen ook de vroegste grote beeldhouwwerken van de middeleeuwen, zoals het houten crucifix van bisschop Gero in de dom van Keulen (ca.970). Bronsgieters, goudsmeden en ivoorsnijders vervaardigden veel werk van hoge kwaliteit (bronzen deuren van bisschop Bernward aan de Sankt Michael te Hildesheim, 1015; de gouden Maagd van de kathedraal van Essen, ca.1000;gouden antependium van keizer Hendrik II, Musée de Cluny, Parijs, ca. 1019; ivoren situla van Basilewsky met taferelen van passie en opstanding, Victoria en Albert Museum, Londen, ca. 980). Van de schilderkunst zijn enkele wandschilderingen bekend (Sankt Georg, Reichenau-Oberzell, eind 10e eeuw), maar vooral veel prachtige miniaturen.

Reichenau, Regensburg, Trier, Echternach, Fulda en Keulen waren belangrijke centra waar handschriften werden versierd met kleurrijke, expressieve miniaturen (Evangeliarium van Otto III uit Reichenau, Staatsbibliotheek, München, ca.1000;

Perikopenboek van bisschop Gero uit Reichenau, Landesbibliothek, Darmstadt, ca.970; Sacramentarium van Hendrik II, Regensburg; Staatsbibliothek, München, ca.1010).

Litt. E.Gall, Karolingische und Ottonische Kirchen (1930); J.Hubert, L’art pré-roman (1938); H.

Jantzen, Ottonische Kunst (2e dr. 1959);L.Grodecki, Au seuil de l’art roman (1958); J.Beckwith, Vroegmiddeleeuwse kunst, karolingisch, ottoons, romaans (1964).