v. (-n, -s),
1. bovenste vlakte, vlak dat iets (m.n. de aarde) naar boven begrenst; de oppervlakte van
de aarde; (pregn.) oppervlak van het water: na enige ogenblikken verscheen hij weer aan de oppervlakte; ook van de aarde: kolen naar de oppervlakte brengen; (fig.) aan de oppervlakte blijven, niet diep op het onderwerp ingaan;
2. buitenkant: de oppervlakte van een meetkundig lichaam;
3. vooral met betrekking tot de uitgebreidheid: bereken de oppervlakte van dit prisma; de oppervlakte van België bedraagt 30514 km2.