(pakte op, heeft opgepakt),
1. pakken en optillen: zij pakte hem op als een kind; opnemen: de telefoon oppakken ;
2. in hechtenis nemen: hij werd wegens dronkenschap opgepakt;
3. tot een bundel of hoop bijeenvoegen: opgepakte menigte;
4. als taak opnemen: hij heeft die uitdaging toch opgepakt.