Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

opleggen

betekenis & definitie

(legde op, heeft opgelegd),

1. op iets leggen of plaatsen: een zadel opleggen; iemand de handen opleggen, onder het uitspreken van een zegen, (ook) bij de eerste bevestiging van een predikant; bij het schaatsenrijden, de rechterhand leggen in de linkerhand van de voorganger, die deze op de rug houdt;
2. opslaan, in een pakhuis bergen: het kopen en van produkten;
3. (scheepsterm) uit de vaart nemen: deze maatschappij heeft acht schepen opgelegd;
4. (boekdrukkunst) ter perse leggen: een boek, een nieuwe druk opleggen;
5. iemand iets -, het hem opdragen, opgeven, hem ertoe verplichten: iemand een boete, een rijverbod -; het volk zware belastingen hoge belastingen laten betalen; iemand een verplichting -; iemand een eed opleggen, bij rechterlijk vonnis bepalen, dat een van de partijen een eed zal zweren; het zwijgen opleggen, verbieden te spreken;
6. (van houten meubelen) bekleden met dunne bladen van een fijnere houtsoort: een meubel met mahoniehout opleggen;
7. (weverij) een patroon in het weefsel aanbrengen: stoffen met opgelegde patronen;
8. (gew.) inmaken,inleggen: vruchten, haring opleggen.