door de overheid aangebrachte verlichting van wegen. Openbare verlichting is ingevoerd ter bevordering van de openbare veiligheid na zonsondergang.
De eerste openbare verlichting in Nederland werd in 1663 in Amsterdam in gebruik genomen. Men gebruikte een door Jan van der Heijden ontwikkelde olielantaarn, die op raapolie werkte. De belangrijkste aspecten zijn thans veiligheid voor personen en in het verkeer, en de stedelijke verfraaiing, zoals bijvoorbeeld bij de bijzondere verlichting van representatieve stadsdelen, promenades, winkelcentra, gebouwen en monumenten. Onderzoek heeft aangetoond dat een goede openbare verlichting leidt tot een afname van 30 % van het aantal nachtelijke ongevallen. De kwaliteitscriteria voor wegverlichting volgen uit een analyse van hetgeen een weggebruiker (automobilist) moet kunnen zien, m.n. het verdere verloop van de weg en eventuele objecten op het wegdek die een gevaar voor hem kunnen opleveren. De gemiddelde luminantie van het wegdek (in de spreektaal gebruikt men in plaats van luminantie vaak de term helderheid) moet voldoende groot en gelijkmatig zijn. Behalve door de wegdekluminantie wordt de kwaliteit van de wegverlichting voor een belangrijk deel bepaald door de verblindingshinder ten gevolge van het licht van de lantaarns dat de ogen van de weggebruiker rechtstreeks treft.