Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

ooievaar

betekenis & definitie

m. (-s, -varen), Ciconia, een vogelgeslacht uit de familie ooievaars; de verwachten, een baby; (zegsw.) benen als een hebben, zeer lange; de (het ooievaartje) halen, diploma kraamverpleging.

De gewone ooievaar of uiver, Ciconia ciconia, is groter en zwaarder dan de blauwe reiger. Bij het vliegen houdt de blauwe reiger zijn hals S-vormig gebogen, terwijl de ooievaar (evenals de kraanvogel) zijn hals vooruit steekt. De ooievaar heeft vermiljoenrode poten en snavel en zijn verenkleed is wit met zwarte slagpennen. Het broedgebied omvat Europa, Noordwest-Afrika en Klein-Azië tot Toerkestan en Oost-Azië. In Nederland was hij vroeger een algemeen voorkomende broedvogel; de laatste decennia is hij zeer sterk in aantal afgenomen (in 1977 nog 5 nesten waar jongen uitvlogen). De ooievaar arriveert van eind febr. tot in mei en vertrekt van eind juli tot begin sept. In België is hij een doortrekker in zeer klein aantal; de laatste broedgevallen dateren uit de 19e eeuw.

Ooievaars keren jaren achtereen naar het oude nest terug, dat jaarlijks vergroot en bijgewerkt wordt. Het voedsel is wat het lage, moerassige land oplevert: voornamelijk kikkers, visjes, slakken, wormen, maar ook veldmuizen, waterratten of jonge vogels. Middeneuropese ooievaars overwinteren in Zuid-Afrika.

De zwarte ooievaar, Ciconia nigra, is een nauwverwante soort, die broedt in Midden-Europa tot in China, verder in Spanje en Portugal; bovendien is er een geïsoleerde populatie in Zuid-Afrika. Deze soort verschijnt in Nederland en België slechts op de trek, vooral in aug. Hij is iets kleiner dan de ooievaar en te herkennen aan het glanzend-zwarte verenkleed met witte onderdelen. Hij broedt afzonderlijk op bomen in uitgestrekte bossen en op rotsen; voedt zich voornamelijk met waterdieren. Het geslacht Ciconia telt 5 soorten.

LITT. F.Haverschnidt, The life of the white stork (1949); F.Homberger, Der Weissstorch (1967); P. Schröder en G.Burmeister, Der Schwarzstorch (1951).