(ontlook, heeft en is ontloken),
I. (overg.) doen opengaan (van bloemen) de kelk openen: een bloem heeft haar knop ontloken;
II. (onoverg.)
1. zich ontsluiten: er zijn bloemen die ’s nachts ontluiken; (fig.) een ontluikende liefde;
2. zich ontwikkelen, ontstaan: een ontluikend talent.