bn. (-er, -st),
1. onzindelijk, vuil: zijn handen waren onrein';
2. op religieuze (in vele godsdiensten vooral rituele) gronden afkeurenswaardig: voor jood en islamiet is varkensvlees onrein ;
3. boos, onheilig: besmet met de onreine geest van het kwaad;
4. onkuis: onreine gedachten.