Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

ongeluk

betekenis & definitie

o.,

1. ongunstige loop van de omstandigheden, tegenspoed: het wilde dat hij kwam te vallen; voor het geboren zijn, niet gelukkig zijn bij wat men onderneemt; door het vervolgd worden, van de ene rampspoed in de andere vallen;
2. ongunstige omstandigheden, ongunstige toestand: zich verblijden in het van anderen;
3. (-ken), het feit of de omstandigheid dat er iets onverwachts gebeurt dat schade of letsel veroorzaakt: een ongeluk krijgen; er is een gebeurd, er heeft een ongeval plaatsgevonden (m.n. in het verkeer); daar komen ongelukken van, dat is gevaarlijk; een komt zelden alleen, het ene ongeluk komt uit het andere voort; een zit in een klein hoekje, kan iemand onverwacht treffen; bij door een ongunstig toeval, m.n. als het tegenovergestelde van opzettelijk; zich een lachen, verbazend hard lachen; iemand een ongeluk slaan, hem een flink pak slaag geven, (ook) hem zwaar blesseren; een aan iemand begaan, hem mishandelen, zwaar verwonden, (ook) doodslaan;
4. iemands ongeluk, datgene wat hem ongelukkig maakt: dat is hun geweest;
5. onaangenaam mens, mispunt: een van een vent; stuk ongeluk!