(onderhield, heeft onderhouden), (overg.)
1. staande houden, in de levensbehoeften (van iemand) voorzien, verzorgen, voeden en verplegen: hij moest een groot gezin —; zich -, in zijn levensbehoeften voorzien: hij onderhoudt zich met typewerk;
2. (van troepen enz.) ze in dienst houden en voor hun levensbehoeften zorgen: Oeganda wil een grote troepenmacht —;
3. in stand houden, doen voortduren: God, die alle dingen onderhoudt;
4. in een goede staat houden; door de nodige zorg voor verval, bederf of verwaarlozing behoeden: de tuinman komt wekelijks om mijn tuin te —; in die staat houden die in de bep. is uitgedrukt: hij onderhoudt zijn huis heel netjes; in stand houden, gaande, levendig houden: geschenken de vriendschap; doen voortduren, aanhouden: ik had geen tijd om de briefwisseling te -; relaties met; een dienst (tussen), zorgen voor geregelde vervoersgelegenheid;
5. nakomen, naleven: die mij liefhebben en mijn geboden — (Ex.20,6);
6. (wederk.) zich met iemand, met elkaar -, een gesprek met iemand, met elkaar voeren: zij onderhielden zich met elkaar over de politiek;
7. iemand over iets —. er met hem over spreken: ik wenste u nog wel over sommige punten te -; iemand (ernstig) over iets -, hem de zaak ernstig onder het oog brengen, hem met nadruk de waarheid zeggen, de les lezen.
