(omgaf, heeft omgeven), 1. iemand of iets aan alle kanten omringen, zich eromheen bevinden: de binnenplaats was met hoge muren —; aanwezig doen zijn om: de wolken omgaven ons met nevel en regen; van ontstoff. zaken: de stilte die ons omgaf;
2. zich rondom de persoon of het voorwerp bevinden, als betoning van eerbied, belangstelling enz: talrijke ridders omgaven de vorst.