Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Noord-Brabant

betekenis & definitie

Ned. provincie in het zuiden van het land, begrensd door België, Zeeland, Zuid-Holland, Gelderland en Limburg, 5105,58 km2, 2,0 mln. inw. Hoofdstad: ’s-Hertogenbosch.

FYSISCHE GESTELDHEID

Reliëf

De diluviale zandbodem van Noord-Brabant, een terrassenlandschap gevormd door Maas en zijrivieren, helt langzaam af van het zuidoosten naar het noordwesten. Waar alluviale kleigronden het zand bedekken in het noorden en noordwesten is dit slechts in lagen van minder dan 10 m dikte. Het alluvium bestaat uit de zeeklei in het noordwesten, de rivierklei langs de Maas en rivierklei gemengd met veengrond in het gebied van de Langstraat. Oudere formaties dan die uit het Pleistoceen komen aan de oppervlakte niet voor. In het zuidelijke deel van de Peel is op een diepte van 900-1300 m de aanwezigheid van steenkool aangetoond.

Elders in de provincie zijn de steenkolenlagen door tektonische oorzaken tot grote diepte gezonken. De zandgronden, waarin vaak leemen kleilagen voorkomen die geëxploiteerd worden door steenfabrieken en keramische industrie, variëren van fijnkorrelige tot grofkorrelige gronden. Op vele plaatsen worden grind en metselzand gewonnen. De oppervlakte van de zandgronden is soms sterk aan verstuiving onderhevig, waartegen de landbouw zich verweerde door de aanleg van hakhoutwallen. Het verstuivingsproces hééft echter de overhand verkregen in het uitgestrekte gebied van de Drunense Duinen ten noorden van Tilburg. Dit proces heeft ook invloed gehad op de vorming van vennen (door uitwaaiing), die in de bos-en heidegebieden veelvuldig aanwezig zijn.

Het fraaie natuurgebied nabij Oisterwijk heeft grote vennen, die ook in verband worden gebracht met oude riviervormingen van de Maas. De vele riviertjes en beken hebben in het zand min of meer brede dalen gevormd met beekafzetting en moerasveen. De jonge zeeklei in het noorden vindt in het waterrijke gebied van de Biesbosch een overgangszone naar het rivierkleigebied. Het oosten van Noord-Brabant was eertijds een uitgestrekt hoogveengebied (de Peel) waarvan nu nog enige onvergraven complexen overgebleven zijn in het gebied van Deurne.

Afwatering. In het algemeen hebben de hogere zandgronden natuurlijke afwatering, echter nog met wateroverlast in de beekdalen in natte seizoenen en anderzijds in droge seizoenen met verdroging vooral van de zandgronden in het zuidoosten, terwijl de in het noorden en noordwesten gelegen kleigronden overwegend door bemaling hun overtollig water lozen. Het grootste deel van de laaggelegen gronden is tegen hoge waterstanden beveiligd; slechts enkele gebieden (o.a. in de Biesbosch) hebben echter nog kaden die deze waterstanden niet kunnen keren. BEVOLKING. Van 1960—77 nam de Brabantse bevolking toe met 31,5 %, de totale Ned. bevolking met ca. 20,1 %. Alleen al door hoge geboortenoverschotten nam de bevolking tot en met de jaren zestig toe met 229800 personen (gemiddeld 25500 per jaar); daarna nog slechts met gemiddeld 18000 personen per jaar.

Door vestigingsoverschotten groeide de bevolking in de periode 1961—70 met 42500 personen (gemiddeld 5000 per jaar). Daarna nam het gemiddelde toe tot ruim 12000 personen per jaar.

Het snelst groeit de bevolking in het oostelijk deel van Noord-Brabant, mede doordat in dit deel de werkgelegenheid de grootste evolutie heeft vertoond (Eindhoven). De bevolkingsgroei concentreerde zich in het verleden vooral rond de grote steden (Eindhoven, ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Breda). De bevolking verplaatste zich steeds meer naar gemeenten in de directe nabijheid van de grotere steden (o.a. in agglomeraties, gewesten), en naar een aantal kleinere economische centra, o.a. Cuyk, Etten-Leur, Helmond, Oosterhout, Oss, Roosendaal, Uden, Schijndel, Veghel, Veldhoven en Waalwijk. De verwachting omtrent de verdere expansie van de provincie, resulterend in een inwonertal van 2,3 mln. in 1985, heeft geleid tot het opzetten van een plan. In dit plan is gestreefd naar een bundeling van wonen en werken in grote stedelijke (urbane) gebieden waartussen op grote schaal landelijke gebieden worden gehandhaafd als bufferzones en als gebieden voor landbouw en recreatie.

Deze projectie houdt rekening met een zeer sterke ontwikkeling van het westelijk deel van Noord-Brabant (o.a. groeistad Breda) en een voortgaande expansie van het oostelijk deel (m.n. Eindhoven en Helmond).

Godsdienst. De bevolking is overwegend roomskatholiek (ca. 85 %). Een protestant dominant hebben evenwel enkele gebieden, o.a. het Land van Heusden en Altena, het westelijk deel van de Langstraat en delen in het noordwesten van de provincie.

Onderwijs. In Noord-Brabant zijn verschillende belangrijke onderwijsinstellingen gevestigd, o.a. een technische hogeschool (Eindhoven), katholieke hogeschool (Tilburg), de Koninklijke Militaire Academie (Breda), opleidingen voor leraren (o.a. Mollerinstituut te Tilburg), conservatorium (Tilburg), de Bibliotheek- en Documentatieschool (Tilburg), het Ned. Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie. Bovendien zijn in de provincie bijna alle onderwijsmogelijkheden aanwezig op zowel technisch als sociaal-economisch en andere gebieden.

ECONOMIE

De snelle bevolkingsgroei stelt aan de expansie van de provinciale economische structuur hoge eisen. In deze structuur heeft zich sedert 1900 een sterke verandering voorgedaan. Was in dat jaar nog ruim 40 % van de beroepsbevolking in de landbouw werkzaam en 15 % in de industrie (45 % in de overige bedrijfstakken), in 1977 lagen deze verhoudingen op 8 % in de landbouw, 56 % in de industrie en ambacht en 36 % in de diensten. Deze ontwikkeling is het gevolg van de sterke industrialisatie in Noord-Brabant. Deze industrialisatie heeft zich in verschillende fasen voltrokken. De eerste fase trad eind 19e-begin 20e eeuw op.

Aangelokt door het grote aanbod van arbeidskrachten (hoge geboortenoverschotten) en de lage levensstandaard vestigde zich de Hollandse textielindustrie te Tilburg (wol), Helmond (katoen) en Eindhoven (linnen), evenals de sigarenindustrie in de Kempen en de schoenindustrie in de Langstraat. De volgende fase vond plaats in 1920-30 en m.n. in Eindhoven, waar de elektrotechnische industrie (Philips) tot grote bloei kwam. De derde fase was direct na de Tweede Wereldoorlog en in de jaren zestig toen vooral de metaalindustrie (m.n. de elektrotechnische industrie) de sterkste expansie vertoonde. Een aantal oude industrieplaatsen kwam tot nieuwe bloei, terwijl tevens vele plattelandsgemeenten evolueerden tot industriële kernen. In de tweede helft van de jaren zestig is een stagnatie opgetreden in de industriële expansie, m.n. voor structurele problemen in de textiel-, schoenen-en lederindustrie.

De Brabantse industrie wordt gekarakteriseerd door de bedrijfsklassen metaal (ca. 43 %), voedings-en genotmiddelen (ca. 17 %), textiel en kleding (ca. 15 %), schoenen en leder (ca. 6 %), chemie (ca. 5 %). De belangrijkste concentratiepunten van de metaalindustrie zijn Eindhoven (Philips, Daf), Tilburg (Philips, machinefabrieken en constructiewerkplaatsen), Breda (ijzergieterijen, machinefabrieken, constructiewerkplaatsen), Helmond (metaalwaren, ijzergieterijen), Bergen op Zoom (machinefabrieken en ijzergieterijen). Kleinere centra zijn Oss, Uden, Valkenswaard, Etten-Leur, Roosendaal, Oosterhout, ’s-Hertogenbosch, Veghel (voedings-en genotmiddelen), Beek en Donk (draad-en schroevenfabrieken), Drunen (scheepsschroeven), Aarle-Rixtel (klokkengieterijen), Budel (zinkfabrieken), Heusden (scheepsbouw) en Cuyk. De voedingsen genotmiddelenindustrie heeft als belangrijkste concentratiepunten Oss (vleeswarenindustrie), ’s-Hertogenbosch (voedingsmiddelen, bierbrouwerij), Breda (suiker en suikerwerken, brouwerij en frisdranken), Bergen op Zoom (sigarettenfabriek, houtbewerking en levensmiddelen), Roosendaal (suikerwerken, conserven). De sigarenindustrie is geconcentreerd in Valkenswaard, Eindhoven, Veldhoven, Boxtel, Reusel en Eersel. In het zuidwesten van Noord-Brabant is suikerindustrie (Steenbergen, Zevenbergen, Dinteloord, Breda). De textielindustrie heeft belangrijke vestigingen in Tilburg (o.a. wol), Helmond (katoen), Eindhoven, Geldrop en Boxtel (linnen, damast, tricot), Oss (tapijten), Goirle, Heeze (band, elastiek, veters), Breda (kunstzijde).

De lederindustrie is m.n. aanwezig in de Langstraat, waar naast de veeteelt de mogelijkheid was van winning van run uit akkermaalshout en de aanwezigheid van helder water voor het Iooiproces. De schoen-, lederen rubberindustrie is uitgebreid naar zuidelijke en oostelijke richting (Gilze en Rijen, Tilburg, Oisterwijk, ’s-Hertogenbosch, Best).

Een belangrijke sector in opkomst is de chemische industrie die vertegenwoordigd is in o.a. Oss en Boxtel (Organon), Breda, Bergen op Zoom, Boxmeer, Etten-Leur, Geldrop, Gilze en Rijen, Klundert, Oosterhout, Roosendaal, Tilburg en Waalwijk.

Ruimtelijke structuur. De economische expansie en de daarmee samenhangende bevolkingsontwikkeling hebben belangrijke wijzigingen in de ruimtelijke structuur ten gevolge gehad. Tot de Tweede Wereldoorlog werd deze structuur gekenmerkt door een oost-westas van stedelijke kernen (Helmond-Eindhoven-’s-Hertogenbosch-Tilburg— Breda—Roosendaal—Bergen op Zoom), de Brabantse stedenrij, met daaromheen een overwegend agrarisch gebied. Later is een structuur ontstaan waarin naast een verdere ontwikkeling binnen de stedenrij een groot aantal kernen daarbuiten een stedelijk signatuur heeft verkregen. Door dit proces heeft een groot gedeelte van Noord-Brabant zijn overwegend agrarisch karakter verloren. De gebieden rond de grotere kernen zijn in steeds toenemende mate gaan fungeren als woongebieden.

Noord-Brabant behoort tot het Benelux-Middengebied dat lange tijd een randpositie heeft ingenomen, maar in het kader van de toenemende relaties tussen de diverse delen van West-Europa (m.n. de Benelux) een centrale positie inneemt ten opzichte van de grote bevolkingsen economische concentraties Randstad Holland, de Stedendriehoek Antwerpen-Brussel—Gent, het gebied Luik-Aken— Maastricht en het Ruhrgebied. Het westen van Noord-Brabant, liggend aan diep vaarwater (Hollandsch Diep, Schelde) in de uitstralingszones van Rotterdam en Antwerpen, gaat opgenomen worden in het havenfront van Gent—Antwerpen—Rotterdam. Een grootschalig industrieterrein is aangelegd bij Moerdijk.

Recreatie. De provincie biedt vele recreatiemogelijkheden. Noord-Brabant is rijk aan bossen, duinen, vennen en er zijn watersportmogelijkheden. Recreatiecentra en attracties als De Efteling in Kaatsheuvel, Beekse Bergen in Tilburg-Hilvarenbeek en Autotron in Drunen trekken veel toeristen.

GESCHIEDENIS

Uit het Paleolithicum en het Mesolithicum zijn vondsten gedaan van uit vuursteen vervaardigde kleine artefacten (microlieten) van de Tjongercultuur (ca.10000 v.C.-ca.8000 v. C.) en de Ahrensburger cultuur (ca.9000 v.C.), beide culturen van jagers en vissers. Uit het Neolithicum zijn vondsten gedaan van de trechterbekercultuur (ca.2700 v.C.— ca.2200 v.C.), een cultuur van landbouwers en veehouders, en van de klokbekercultuur (na ca.2000 v.C.); uit de bronsen de ijzertijd vond men kringgroep-urnenvelden (na ca. 800 v.C.) en graven met voorwerpen van ijzer. Bekend zijn o.a. de vondsten bij Toterfout van voorwerpen van de Hilversumcultuur (ca.1500 v.C. -ca. 1200 v.C.), het vorstengraf van Oss (7e eeuw v.C.) en de opgraving van een nederzetting met een urnenveld uit deze tijd bij Haps.

Tijdens de Romeinse heerschappij (ca.50 v.C.-400 n.C.) waren van Noord-Brabant alleen de hogere delen bewoond. Romeinse nederzettingen waren er zeer weinig, daar het gebied zwaar bebost was en ten dele moerassig. De belangrijkste Romeinse plaats was Ceuclum of Ceudiacum (Cuyk). Het landschap werd voornamelijk bewoond door de Toxandriërs. In de 8e eeuw werd Noord-Brabant ingenomen door het graafschap Toxandria, dat in de 11e eeuw uiteenviel in verschillende stukken, die geleidelijk deels in het bezit kwamen van het graafschap Leuven, het latere hertogdom Brabant, maar deels ook een zekere zelfstandigheid behielden (b.v. Cuyk, Zevenbergen, Bergen op Zoom, Breda).

In 1430 werd Noord-Brabant een deel van de Bourgondische staat, en van 1488-92 ook Cuyk. Zevenbergen, bezit van het huis Oranje, het Land van Altena, bezit van het huis Hoorne, behoorden bij Holland.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd Noord-Brabant in de jaren na 1629 grotendeels veroverd door de Staatsen (o.a. ’s-Hertogenbosch, Breda, Helmond) , terwijl Bergen op Zoom van het begin af aan Staats bezit is geweest. Bij de Vrede van Munster in 1648 werd Noord-Brabant het generaliteitsland Staats-Brabant (Generaliteitslanden). Megen en Boxmeer waren onafhankelijke graafschappen, Ravestein een heerlijkheid, Gemert een commanderij. Klundert, Geertruidenberg en het Land van Altena behoorden bij Holland. In 1795 werd het generaliteitsland het gewest Bataafs Brabant. In 1798 behoorde Noord-Brabant tot het dep. van de Dommel en een deel tot het dep. van de Schelde en de Maas.

Megen, Ravestein, Gemert en Boxmeer vielen er buiten en behoorden tot Frankrijk. In 1801 werd Noord-Brabant het dep. Brabant, dat in 1810 opgelost werd in het dep. Monden van de Rijn (’s-Hertogenbosch als hoofdstad) en het deel ten westen van de Donge werd toegevoegd aan het dep. der Beide Nethen. In 1813 werd Noord-Brabant deel van de provincie Brabant (waaraan werd toegevoegd een deel van Zuid-Holland); in 1815 Noord-Brabant (naast Zuid-Brabant) en na de Belg. Revolutie (1830) de tegenwoordige provincie Noord-Brabant.

LITT: A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest (1953); L.Louwe Kooijmans en P. Stuart, Prehistorie en vroegste gesch. van ons land (1969); S.J.de Laet, Prehistorische kuituren in het zuiden der Lage Landen (1974); E.R.M.Hoffman, Noord-Brabant en de opstand van 1830 (1974).