Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Nieuw-Guinea

betekenis & definitie

(Indonesisch: Irian), deels Indonesisch (Irian Jaya), deels tot het onafhankelijke Papoea-Nieuw-Guinea behorend eiland, 831670 km2, na Groenland het grootste eiland: lengte 2398 km, grootste breedte 660 km. Nieuw-Guinea ligt op het continentale plat van Australië en wordt omgeven door de Grote Oceaan, Bismarck Zee, Solomon Zee, Koraal Zee, Arafura Zee en de Torres Straat.

FYSISCHE GESTELDHEID

Over de gehele lengte loopt vrijwel in het midden een hoge, vaak zeer steile bergketen, het Centrale Bergland (Maoke), dat met zijn hoogste toppen (Puncak Jaya, 5030 m) boven de sneeuwgrens reikt. Ten noorden van dit Centrale Bergland loopt het Waterscheidingsgebergte, dat na een onderbreking zijn voortzetting vindt in het Finisterre Gebergte eindigend in het schiereiland Huon. Tussen het Centrale Bergland en het Waterscheidingsgebergte ligt een brede vlakte, die in het westen de Meervlakte wordt genoemd. Hierin stroomt een aantal rivieren met als grootste de Mamberamo, die door het gebergte heen breekt, en de Sepik en Ramu, die in de Bismarck Zee uitmonden. Ten zuiden van het Centrale Bergland ligt een brede moerassige vlakte met de Eilandenrivier, Digul en Fly.Klimaat. Het eiland heeft een moessonklimaat. De temperatuur bedraagt gemiddeld 26 °C, de neerslag loopt van 1500 mm/jaar aan de kust tot 5-6 m/jaar in het gebergte.

Flora. De rijke plantenwereld vormt een overgang van de Indonesische naar de Australisch-Oceanische flora. In de zoutwatermoerassen langs de kusten overheersen mangrove en nipahpalm; de zoetwatermoerassen zijn het gebied van de sagopalmen. Voor een kwart van de bevolking leveren zij het voedsel. Ca. 80 % van de bodem is bedekt met heterogeen tropisch oerwoud met vele slingerplanten, (rotan)epifieten en parasieten, waaronder vele orchideeënsoorten. Waardevolle bomen zijn o.m.

Aghatis (kopal), Araucaria en in de hogere delen coniferen en ceders. Boven de 3000 m gaat kreupelhout overheersen; boven de boomgrens (4000 m) komt een alpenflora voor. In de zuidvlakte ligt achter de moerasbossen een savanne vlakte, ontstaan door de droge moesson van mei—nov., en door het vele afbranden ten behoeve van de landbouw. Hier groeien Australische soorten als de Eucalyptus. Fauna. De fauna vertoont grote overeenkomst met Australië: de zoogdieren zijn buideldieren (kangoeroe, koeskoes, buideleekhoorn en buidelmarter), verder de mierenegel.

Ingevoerd zijn: varken, hond, hert, ratten en muizen. Van de rijke vogelwereld is het bekendst de paradijsvogel (80 soorten), die vrijwel tot dit eiland beperkt is. De prachtige veren hadden zoveel handelswaarde, dat de vogel uitgeroeid dreigde te worden (sinds 1924 uitvoer verboden). Verder komen voor: prieelvogels, casuaris, papegaaien, duiven (waaronder de grote kroonduif) en loophoenders, terwijl in de kuststreken vele soorten wateren moerasvogels leven. Naast varanen komen er ca. 75 soorten hagedissen voor: de tjitjak ontbreekt in geen enkel huis. Naast de Indische krokodil (Crocodylus porosus) komt een eigen zoetwaterkrokodil voor (tot 1,75 m lang).

De binnenwateren zijn vrij arm, de omringende zeeën rijk aan vis. Opmerkelijk is het voorkomen van haaien in het Jamumeer en van zaagvissen in het Sentanimeer. In de Digul komt de kaloso voor; opmerkelijk is dat de eieren in de bek van het mannetje worden uitgebroed.

GESCHIEDENIS

Waarschijnlijk is Nieuw-Guinea in 1511—12 door de Portugezen D’Abreu en Serrano opgemerkt, maar niet betreden. De Menenez, Portugees gouverneur van Ternate, bracht er van 1526-27 een gedwongen bezoek. In 1545 nam De Retes het eiland voor Spanje in bezit en gaf het naar het Afrikaanse Guinea de naam Nueva Guinea. De eerste Nederlanders die Nieuw-Guinea zagen waren opvarenden van ‘Het Duyfke’, dat in 1606 langs de zuidkust voer. In 1616 brachten Schouten en Lemaire de noordkust in kaart (Schouten Eiland); in 1678 kwamen de eerste handelscontacten met de Verenigde Oostindische Compagnie tot stand.

In 1793 stichtten de Engelsen er een fort, dat zij echter in 1795 weer verlieten. De Nederlanders stichtten toen een fort aan de Tritonbaai en namen het westen tot de 141e OL-graad in bezit. Ziekten maakten dat het fort in 1836 moest worden opgeheven. In 1884 vestigden Duitsers zich aan de noordkust en stichtten Kaiser-Wilhelmshafen (nu Madang). Tezelfder tijd stichtten de Engelsen aan de zuidkust Port Moresby, waarmee Nieuw-Guinea opgedeeld was. Na een mislukte vestiging (1892) volgde in 1898 een definitieve Ned. vestiging in Fak-Fak en Manokwari, terwijl Merauke in 1902 na zware strijd werd bezet.

Het Engelse gedeelte, Papoea, kwam in 1906 onder Australisch beheer. Na de Eerste Wereldoorlog werd het Duitse gebied als mandaat aan Australië overgedragen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het gedeeltelijk bezet door Japan. Na de Tweede Wereldoorlog werd het door de VN opnieuw als trustgebied aan Australië toegewezen en werd het met Papoea onder één bestuur geplaatst. Ned. Nieuw-Guinea werd door Nederland in 1949 buiten de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië gehouden.

Indonesië bleef echter aanspraak maken op het gebied; eind jaren vijftig begon Sukarno zijn ‘confrontatiepolitiek’ die gepaard ging met militaire infiltraties in Nieuw-Guinea. Na een scherpe politieke crisis droeg Nederland in okt. 1962 het beheer van het gebied over aan de VN, die het in 1963 aan Indonesië overdroeg. Het werd een Indonesische provincie onder de naam Irian Jaya. Sindsdien is er sprake van Papoea-verzet tegen het Indonesisch bewind. Het Australisch Papoea en het trustgebied Nieuw-Guinea kregen in 1973 intern zelfbestuur; in 1975 werd het een onafhankelijke republiek onder de naam Papoea-Nieuw-Guinea.