I. vw., niet iets (in zegsw. en enkele vaste verbindingen): dat is niet meer dan een opmerking van algemene aard; om niet, gratis; (ook) tevergeefs; (zegsw.) als niet komt tot iet, dan kent iet zichzelve niet;
II. bn. van ontkenning: ik kan niet komen; daar wordt weinig of niet op gelet; niet eens, zelfs niet: dat niet zozeer!, dat eigenlijk niet; ze is volstrekt niet verlegen; het was goed weer, dat niet, dat ontken ik niet; in uitdrukkingen die een litotes behelzen: dat is nog zo kwaad niet; overgaande in bw. van modaliteit: wat heb ik niet dikwijls gezegd, ik heb immers dikwijls gezegd; niet waar?, is het niet zo?; niet dan!, geloof het dan niet (als iets dat men zegt betwijfeld wordt), bedoeld als verzekering; het is niet!, sterke ontkenning;
III. zn. l.o., het niet-zijn: uit het niet te voorschijn roepen; in het niet verzinken;
2. iets nietigs;
3. m. (-en), (loterij) nummer waarop geen prijs valt: loterij zonder nieten.