Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

neus

betekenis & definitie

m. (neuzen),

1. vooruitstekend deel van het aangezicht tussen het voorhoofd en de mond, de zetel van het reukzintuig: een grote, lange, platte, spitse neus ; de neus snuiten; door de neus spreken, de neusholte laten resoneren bij het spreken; de neuzen tellen, tellen hoeveel personen aanwezig zijn; dat kun je aan zijn neus niet zien, aan zijn uiterlijk; overeenkomstig deel bij dieren; (zegsw. en fig. uitdrukking) een wassen neus, iets dat alleen voor de vorm bestaat, misleiding, bedrog; een lange neus maken, de hand met uitgespreide vingers met de duim tegen de neus zetten als gebaar van bespotting; zijn overal in steken, zich met alles bemoeien en over alles een oordeel vellen; een frisse neus halen, even naar buiten lopen voor een korte wandeling; zijn in de wind steken, zich op iets verheffen, trots, hoogmoedig zijn; dit is geen knip voor de neus waard, dit is waardeloos; iemand bij de neus hebben of nemen, hem bedotten, foppen, bedriegen; hij ziet niet verder dan zijn lang is, hij heeft weinig doorzicht; loop je neus maar achterna, scherts, gezegd als iemand de weg vraagt; iemand iets door de boren, niet geven waarop hij aanspraak heeft of maakt: nu hebben ze me die week vakantie ook weer door mijn neus geboord; dat ligt vlak voor uw neus, vlak voor u; iemand met zijn neus ergens op duwen, hem dwingen het bedoelde van dichtbij te zien; ook fig. ; de deur voor iemands dichtdoen; de trein ging voor mijn neus weg; dat gaat mijn neus voorbij, daar krijg ik niets van; zijn stoten, afgewezen of niet ontvangen worden; de neus voor iemand (iets) ophalen, hij keek op zijn neus, stond beteuterd omdat de zaak tegen zijn verwachting was uitgevallen; wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht, wie van zijn bloedverwanten kwaad spreekt, deelt zelf in de schande: iemand iets onder zijn (de) neus wrijven, het hem verwijten, het als een tekortkoming voorhouden; ik zal je tussen je oren zetten, grappig dreigement tegen kinderen; iets aan iemands neus hangen, zijn nieuwsgierigheid bevredigen; dat zal ik jou niet aan je neus hangen, niet vertellen; iets langs zijn neus weg zeggen, terloops, als was het van geen belang; iemand zijn afbijten, hem toesnauwen; iemand neus en oren afeten, hem arm eten; (gew.) van zijn neus maken, drukte, praatjes maken; ook: mopperen; zijn krult, hij is trots of verheugd (over een compliment); het moet zo tussen neus en lippen gebeuren, in een verloren ogenblikje; met zijn neus in de boter vallen, op het juiste ogenblik komen; zijn voorbij praten, meer zeggen dan men verantwoorden kan; iemand de pen, de priem op de zetten, hem dringend, dreigend vermanen zich voortaan beter te gedragen;
2. als zintuig van de reuk: een fijne neus hebben; (fig.) een fijne neus voor iets hebben, het dadelijk opmerken; mijn neus ging te gast, het rook er heerlijk; zijn dichthouden, met de vingers de neusopeningen afsluiten om een stank niet te ruiken; (jagersterm) reukvermogen van een hond: die windhond heeft een scherpe neus;
3. (bij vergelijking) vooruitstekende punt van een voorwerp; schoenen met stalen, met smalle, vierkante neuzen; de neus van een (lucht)vaartuig; de neus in de wind steken, de boeg naar de wind wenden;
4. indruk die wijn maakt op de reuk: die wijn heeft geen -, geen geur; voorts in talloze samenstellingen.

ANATOMIE

De uitwendige neus is slechts een gedeelte van de gehele neus, want een groot deel, de inwendige neus, ligt in de schedel. De gehele neus bestaat uit een tweetal holten, die door een tussenschot gescheiden zijn. De uitwendige neusopeningen liggen onder de uitwendige neus; de inwendige neusopeningen (choanen) monden in de keelholten uit. Het skelet is grotendeels benig en wordt gevormd door gedeelten van de bovenkaaksbeenderen, de neusbeenderen, het zeefbeen, de traanbeenderen, de gehemeltebeenderen en het ploegschaarbeen. Vóór deze benige steun van de neus ligt nog een kraakbenig skelet in de uitwendige neus, bestaande uit het kraakbeen van het tussenschot, en de vleugelkraakbeenderen. Men kan aan de uitwendige neus gemakkelijk de grens tussen benig en kraakbenig gedeelte voelen.

De twee neusholten zijn bijna nooit even groot, omdat het tussenschot meestal enigszins scheef staat. De wand van de neusholte heeft een zeer ingewikkelde vorm. Het tussenschot is vlak. De zijdelingse wand heeft een drietal langgerekte verhevenheden, de neusschelpen (conchae), waarvan de onderste de grootste, de bovenste de kleinste is. De gedeelten van de neusholte, die onder de schelpen liggen, zijn de neusgangen. Nog gecompliceerder is de baan van de neus, doordat zij in verbinding staat met een aantal holten in omgevende beenstukken, de neusbijholten.

De neus als ademhalingsorgaan. De lucht komt binnen door de neus, waarvan de wand bekleed is met slijmvlies, dat trilhaarcellen en een groot aantal kleine slijmklieren bezit. De slijmklieren houden het slijmvlies vochtig en de trilhaarcellen kunnen stofdeeltjes die op het vochtige slijmvlies zijn neergeslagen, voortbewegen naar de neusgaten. Door gekromde benige schotten, die van de zijwand in de neusholte uitsteken (de neusschelpen), wordt de binnentredende lucht in wervelende beweging gebracht en deze komt daardoor in nauw contact met het sterk doorbloede slijmvlies. Zodoende wordt de lucht verwarmd en vochtig gemaakt. In de neusgaten (nares) bevindt zich een aantal stijve haren (vibrissae), die grotere stofdeeltjes kunnen tegenhouden.

Geheel boven in de neus bevindt zich een gebied van ca. 5 cm2 waar de wandbekleding anders is. Hier ontbreken slijmklieren en trilharen en liggen tussen de epitheelcellen de uiteinden van de reukzenuwen (het reukepitheel, reukzin). In de neus monden de neusbijholten uit en wel de bovenkaakholte, de voorhoofdsholte, de wiggebeenholte en de zeefbeenholte, die in de gelijknamige beenderen liggen. Deze holten ontwikkelen zich na de geboorte en hebben tegen de tijd van doorbraak van de laatste kiezen hun definitieve grootte bereikt. Door deze holten, die met lucht gevuld zijn, wordt het schedelgewicht beperkt gehouden; zij spelen ook een rol bij het ontstaan van het stemgeluid.

ANTROPOBIOLOGIE

De vorm van de neus vertoont grote variabiliteit. In het algemeen is er een verband tussen de neusvorm en het klimaat: in zeer droge gebieden is de neus nauw; is de ingeademde lucht vochtig, dan breed. Zeer brede neuzen komen voorbij de Australische inboorlingen; brede neuzen bij veel negriden.

GENEESKUNDE

Voor neusverkoudheid: zie neuscatarre.