(kwam na, is nagekomen), I. (onoverg.)
1. nabij iemand komen;
2. achter iemand komen, hem volgen;
3. later komen dan anderen: ik heb het nog zo druk, mag ik wat nakomen ?;
II. (overg.)
1. zich houden aan, vervullen: een belofte, een verbintenis nakomen;
2. naleven, in acht nemen: een verbod, een bevel nakomen; zijn plichten nakomen.