Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

na

betekenis & definitie

I. vz., ter aanduiding van een volgorde, achter: hij komt na mij; na elkaar, de een achter de ander; na u!, beleefdheidsformule om iemand voor te laten gaan als men samen voor een in-of uitgang staat; (van tijd) later dan: Christus’ geboorte; na zonsondergang; dato, na het bedoelde of bestemde tijdstip; over: een jaar moest hij terugkomen; na dezen, na dit ogenblik, hierna, in de toekomst;

II. bw. (-der, naast), nabij, dicht, in de onmiddellijke nabijheid van: het schip ligt na aan de wal; iemand na op de hielen zitten; iemand te na komen, (eig.) te dicht bij hem komen, (fig.) hem beledigen; dat was zijn eer te na, dat liet zijn eer niet toe; dat ligt mij na aan het hart, daar stel ik zeer veel belang in; in het gemoed verbonden: alle kinderen zijn mij even na, ik houd van allen evenveel; de goeden niet te gesproken, met uitzondering van; op drie gulden na, zo dat er drie gulden aan ontbreken; op één na, allen behalve (of uitgezonderd) één; op weinig na, zo dat het niet veel scheelt; hij komt er op geen stukken na, hij blijft er ver af, schiet veel te kort; op verre niet, op of bij lange niet, het scheelt zeer veel; allen zijn klaar, op Anna na; hij is er na aan toe, hij staat op het punt van; voor en na, telkens weer.