1. (muntte, heeft gemunt), (tot of als) geld slaan: gemunt metaal.
2. (muntte, heeft gemunt), mikken, doelen, een toeleg (op iets) hebben; (fig.) het op iemand gemunt hebben, het op hem voorzien hebben, hem tot mikpunt nemen, niets van hem kunnen verdragen; hij heeft het op zijn leven gemunt, hij wil hem om het leven brengen.