Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Muiden

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland, aan de monding van de Vecht, 14,21 km2 (laagveen en zand), 6570 inw., 29 % n.h., 22 % r.k., 10 % geref., 5 % overige en 34 % g. kerkg.

Muiden heeft een vrij belangrijke industrie: kruitfabriek, scheepsbouw, fabriek van elektrische apparaten, carrosseriebedrijf. De vestingwerken zijn goed bewaard gebleven. Op de oostelijke oever van de Vecht staat het Muiderslot. De ned.-hervormde kerk heeft een romaanse tufstenen toren en een laatgotisch schip (koor 15e eeuw; 17e-eeuws interieur). Muiden heeft een belangrijke jachthaven. In het dorp Muiderberg staat een 17e-eeuwse hervormde kerk (toren 15e-eeuws) en er bevindt zich een joodse en lutherse begraafplaats.

GESCHIEDENIS

Muiden, oudtijds Amuden (Amuda, Amuthon) geheten, was reeds in de 10e eeuw een belangrijke handelsplaats, waar de bisschop van Utrecht in 953 tolrecht kreeg. In de 13e eeuw was het lid van de Hanze, maar de verzanding van de Kromme Rijn en de concurrentie van Amsterdam leidden tot de achteruitgang van de stad. Muiden kwam in 1226 in leen aan de graven Van Amstel. In 1270 bouwde de Hollandse graaf Floris V er het Muiderslot en in 1285 gingen Muiden en Muiderberg als Stichtse lenen over op Floris V. Na de moord op Floris gaf graaf Jan II het aan zijn broer Gwijde, bisschop van Utrecht, maar na diens dood kwam Muiden voorgoed aan Holland (1317). In 1335 werd het verwoest door de Utrechtse bisschop Jan in van Diest, in 1508 werd het gebrandschat door Karel van Gelre.

In 1577 ging Muiden naar de Staatse zijde over. De stad was een belangrijke schakel in de Hollandse waterlinie. In 1572-73 mislukten de Franse pogingen Muiden in te nemen.

LITT. L.Jansen en S.C.van Diest, Beknopte gesch. van Muiden (1953).