Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

mensenrechten

betekenis & definitie

o. (mv.), (ook: rechten van de mens), de rechten die geacht moeten worden de mens, m.n. als staatsburger, van nature toe te komen en die de overheid dient te erkennen en te eerbiedigen.

Mensenrechten, vooral die welke betrekking hebben op staatsburgerlijke en politieke rechten, worden (althans formeel) in vele nationale grondwetten erkend. O.m. zijn in tal van staten als grondrecht erkend: godsdienstvrijheid, drukpersvrijheid, en vrijheid van vereniging en vergadering. Ook een aantal grondbeginselen van strafprocesrecht, zoals de bescherming tegen willekeurige vrijheidsberoving (habeas corpus) worden tot de mensenrechten gerekend. Men spreekt ook wel van grondrechten, zij het dat deze term m.n. doelt op mensenrechten die grondwettelijk beschermd zijn. Vooral in constituties van landen met een socialistisch regeringssysteem (voor de eerste keer in de Mexicaanse grondwet van 1917) wordt ook melding gemaakt van mensenrechten in de sociale en economische sfeer. Hieronder vallen b.v. het recht op voedsel, behuizing, werk, onderwijs en adequate beloning.

Terwijl de eerste categorie (de klassieke grondrechten) in het algemeen rechten omvat die tevens een verbod voor de overheid inhouden om in te grijpen, verplicht de tweede categorie de overheid juist om actief op te treden. Aanzetten van erkenning en bescherming van mensenrechten op het internationale vlak ziet men reeds in de tweede helft van de 19e eeuw, m.n. op het gebied van de hulp en bescherming van gewonde soldaten in oorlogstijd (Rode Kruis). Dit humanitaire recht in tijd van oorlog heeft zich met de jaren verder ontwikkeld. Na de Eerste Wereldoorlog werden internationale regelingen in het leven geroepen ter bescherming van nationale minderheden in Centraal-Europa die ook als een vorm van bescherming van (groeps)mensenrechten kunnen worden gezien. Evenzo is de oprichting van de Internationale Arbeidsorganisatie te beschouwen, die de verbetering van de arbeidsomstandigheden tot doel had. Van na de Tweede Wereldoorlog dateert het handvest van de VN met bepalingen die de bescherming van mensenrechten beogen.

Verder werd op 10.12.1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens met algemene stemmen door de algemene vergadering der VN aangenomen. De Verklaring beoogt te zijn het gemeenschappelijke door alle volkeren en naties te bereiken ideaal, en bevat in 30 artikelen een opsomming van zowel staatsburgerlijke en politieke als van sociale en economische mensenrechten. Hoewel de Verklaring in het kader van het VN-systeem de vorm van een aanbeveling van de algemene vergadering kreeg, en dus geen bindend karakter heeft, wordt aan de inhoud hoe langer hoe meer kracht van geldend volkenrecht toegekend. Dienovereenkomstig zou men ook staten die geen partij zijn bij enig ander verdrag ter bescherming van mensenrechten, gebonden kunnen achten aan een internationale verplichting tot eerbiediging van de algemene, in die Verklaring vermelde rechten, op grond van volkenrechtelijk gewoonterecht. Ten behoeve van een nauwkeurige omschrijving van de verplichtingen van staten op het punt van mensenrechten en van een uitgewerkte procedure voor hun verwerkelijking, zijn echter in de loop der tijd verscheidene meerzijdige verdragen afgesloten waaraan de verdragsstaten onweerlegbaar gebonden zijn. In Europees verband kwam op 4.11.1950 de Europese Conventie tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden tot stand, ook wel Verdrag van Rome genoemd.

Terwijl de Europese Conventie m.n. politieke en staatsburgerlijke rechten betreft, is op 18.10.1961 in Turijn het-Europees Sociaal Handvest tot stand gekomen, waarin de staten zich verplichten tot erkenning en bevordering van de sociaal-economische en culturele mensenrechten. In het kader van de VN is reeds in 1946 overeenkomstig de Handvesthepalingen een Commissie inzake de rechten van de mens opgericht met de taak een ontwerp samen te stellen voor een Internationaal Standpunt inzake de rechten van de mens. Deze commissie besloot al in een vroeg stadium tot opstelling van een verklaring inhoudende een opsomming van de mensenrechten en daarnaast van een internationaal verdrag. De voorbereidingen van dit laatste hebben in 1966 geleid tot de aanvaarding van twee verdragen (covenants), resp. inzake politieke en burgerlijke rechten, en inzake economische, sociale en culturele rechten. Deze verdragen zijn op 3.1.1976, resp. op 23.3.1976 in werking getreden (nog niet voor België en Nederland). Beide verdragen kennen een systeem van internationaal toezicht op hun naleving, doch dat van het verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (verplichte rapportage aan de VN) is uit de aard der zaak minder stringent dan het systeem van het andere verdrag (instelling van een Human Rights Committee met eventuele bevoegdheden tot kennisname van klachten van de ene staat inzake niet-nakoming van het verdrag door een andere staat, en tot het verlenen van bemiddeling ter bereiking van een oplossing; mogelijkheid tot instelling van een conciliatiecommissie).

Voorts is aan dit verdrag een facultatief protocol gehecht dat voorziet in de mogelijkheid van rechtstreekse individuele klachten bij het Human Rights Committee. In het kader van de VN valt ook nog te vermelden het verdrag inzake de bestrijding van alle vormen van rasdiscriminatie van 1965 (in werking getreden 1969), en dat inzake de bestrijding en bestraffing van het misdrijf van apartheid van 1973. Hieruit blijkt dat mensenrechten ook groepsrechten kunnen zijn, en een van de meest actuele hiervan is het recht op zelfbeschikking van volkeren.

LITT. J.H.W.Verzijl, Human rights in hist. perspective (1958); H.G.Schermers, Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1964); D.H. M.Meuwissen, De Europese conventie en het Ned. recht (1968); T.C.van Bon van Boven, Rechten van de mens op nieuwe paden (1968); A.H.Robertson, Human rights in the world (1971); M.Bossuyt, La distinction juridique entre les droit civils et politiques et les droit économiques, sociaux et culturels (in: Revue des droits de l’homme 8, 1975).