I. bn. (-ëler, -st),
1. stoffelijk: materiële schade; materiële welvaart;
2.wezenlijk, zakelijk: de materiële voor-en nadelen van de oorlog;
3. (recht) het materiële recht, het recht zelf, tegenover het formele recht, het procesrecht: het materiële wetsbegrip, wat wet is naar de inhoud, omdat het algemeen geldende regels geeft, tegenover het formele wetsbegrip, wat wet is naar de vorm (b.v. een naturalisatiewet); materiële dader, de feitelijke dader;
II. zn., o., al wat nodig is voor een werk, dienst of bedrijf; gereedschappen, werktuigen en machines; legerbehoeften; oorlogstuig: er werd zwaar materieel aan land gebracht; het rollend -, de wagens, locomotieven enz. van een spoorwegbedrijf; (militaria) materieel en personeel.
