Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

massief

betekenis & definitie

[<Fr.],

I. bn. (-siever, -st),
1. geheel bestaande uit de naar buiten zichtbare massa, van binnen niet hol: een ring van — goud;
2. sterk, stevig, hecht: een — gebouw; ook wel van lichaamsdelen: — van hoofd: met gedachte aan onwrikbaarheid, ook van abstracte zaken; n. zn., o. (massieven), (geologie) een naar alle zijden goed begrensde verheffing of gebergtegroep, meestal zonder uitgesproken kamrichting (e).

(e) Een massief is een relatief stabiele eenheid, die door hoge ouderdom en gecompliceerde tektonische bouw afsteekt bij de omgeving. Zo zijn in WestEuropa de Hercynische massieven delen van de Hercynische plooiing die tijdens de →alpiene orogenese werden opgeheven en ten dele (b.v. Vogezen, Zwarte Woud, Massif Central, Boheems massief) buiten het alpiengebergte liggen. Het massief van Brabant, dat zich van Maastricht door Noord-België, zuidelijk Zeeland en het zuidelijkste deel van de Noordzee tot Zuid-Engeland uitstrekt, is een rest van de →Caledonische orogenese die een buffer vormde tegen de Hercynische plooiing (Ardennen). Ook tijdens het Mesozoïcum was het een structureel hoog gebied; ook heeft het in tegenstelling tot de omgeving een dunne bedekking van tertiaire en kwartaire sedimenten.