[Lat. maior, groter], m. (-s),
1. titel van de laagste hoofdofficiersrang: de rang volgt in Nederland op die van kapitein, in België op die van commandant;
2. aanspreektitel van sergeant-majoor.
De majoor wordt in de volksmond wel grootmajoor genoemd ter onderscheiding van de sergeantmajoor. Het woord majoor komt ook voor in generaal-majoor, de hogere rang volgend op brigadegeneraal. Zie generaal, opperwachtmeester.