Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

machtig

betekenis & definitie

bn. en bw. (―er, ―st),

I. bn.

het vermogen tot iets hebbend: geen mensenhand schijnt mij machtig dat te tekenen; krachtig, indrukwekkend: machtige eiken; groot: een machtig huis; dat maakt een machtig onderscheid, een kolossaal verschil; er waren een machtige hoop mensen; als meisjeswoord ook in de zin van heerlijk, fijn; (van spijzen) moeilijk te verteren, zwaar op de maag liggend: dat kostje is mij te machtig; (fig.) dat is mij te machtig, te duur, (ook) dat is mij te sterk, te grof, te moeilijk enz., (ook) dat kan ik niet meer aanzien; de aandoeningen werden haar te machtig zij kon ze niet meer beheersen, ze brachten haar van streek; macht, heerschappij over iets hebbend, erover kunnende beschikken: hij kon zo’n som niet machtig worden; de vijand kon de stad machtig worden, veroveren; een onderwerp machtig zijn het geheel beheersen, er alles van weten; een taal machtig zijn, haar kunnen spreken en verstaan; veel macht hebbend (van personen, volkeren enz.): machtige personen, een machtige firma; zijn machtige hand zal ons beschermen;

II. bw., krachtig, luid, sterk: het machtig geluid