Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

macht

betekenis & definitie

v./m. (―en),

vermogen om iets te doen: met alle macht, uit al zijn macht, met inspanning van alle krachten; bij machte, in staat; in iemands macht, wat door iemand gedaan kan worden of van hem afhangt; bepaalde sterkte, lichamelijke kracht: dit is (of gaat) boven mijn macht; uit alle macht lopen, schreeuwen, zo hard als men kan; hij had de macht niet om op te staan; met kracht en macht; met inspanning van alle krachten; boven zijn macht werken, zo dat men de handen boven het hoofd moet heffen; heerschappij over personen of zaken, vermogen tot beheersing : hij heeft de macht om te doen wat hij wil; op het toppunt van zijn macht staan; de macht uitoefenen; van zijn macht misbruik maken; macht hebben over leven en dood: wettelijk gezag: de vaderlijke macht; wettelijke bevoegdheid waarmee iemand door een ander is bekleed: zijn macht te buiten gaan; daartoe heb ik geen macht; invloed, betekenis, belang: de macht van het kleine; (godsdienst) onpersoonlijke kracht die in personen of voorwerpen wordt geacht (in primitieve religies); persoon of zaak die macht heeft: de Compagnie was een macht in de Staat; (bijbels) machten, een van de groeperingen van engelen: heerschappijen, overheden en machten; mogendheid, staat: de oorlogvoerende machten; wettige overheid, de ‘gestelde macht’: de openbare macht ―; de rechterlijke macht; aan de Koning is de uitvoerende en aan de Koning en de Staten-Generaal gezamenlijk de wetgevende macht opgedragen; de wereldlijke, de kerkelijke macht; in deze betekenis ook concreet: de rechterlijke ―, zij die recht spreken; grote hoeveelheid, menigte: een schat van broodjes en een macht van gebakjes; (gew) met de macht, in overvloed, bij de vleet; (natuurkunde) kracht die de oorzaak is van een beweging; kracht die bij een hefboom de last in evenwicht houdt of in beweging brengt, in tegenst. tot last;

(wiskunde) produkt van gelijke factoren ; (meetkunde) kwadraat van de afstand van een punt tot het middelpunt van een bol of een cirkel verminderd met het kwadraat van de straal.

ALGEBRA

Een macht is het produkt van een aantal gelijke factoren, b.v. a × a × a × a × a = a5 (lees: a tot de vijfde macht). In het algemeen an, a heet het grondtal van de macht, n de exponent. Verder definieert men a¹ = a. Gelijknamige machten hebben dezelfde exponent, b.v. ap en bp; gelijksoortige machten hebben hetzelfde grondtal, b.v. ap en aq. Regels voor machten: ap × bp = (ab)p; ap × aq = ap+q; (ap)n = apn; n√ ap = ap/n

B.v. a5 × a3 = a8; a5/a3 = a2; (a2)3 = a6; 4√ a8 = a2

Machten met negatieve of gebroken exponenten en met de exponent nul noemt men oneigenlijk; b.v. a3/a5 = a―2 = 1/a2 a5/a5 = a5~5=a⁰; omdat a5/a5 = 1, is dus a⁰ = 1.

Voor de oneigenlijke machten gelden dezelfde regels als voor de machten met gehele exponenten. Men kan ook machten beschouwen met irrationele exponenten, namelijk als limieten van machten met meetbare exponenten. Op deze wijze kan men bij twee gegeven positieve getallen a en g steeds een exponent p vinden zodat a =gp; p heet dan de logaritme van a bij het grondtal g.

MEETKUNDE

De macht van een punt P ten opzichte van een cirkel C, die met P in één vlak ligt, is het produkt PA x PB, waarin A en B de snijpunten zijn van C met een willekeurige lijn door P; dit produkt is gelijk voor alle lijnen door P die C snijden. Ligt P buiten C dan neemt men de macht positief; ligt P op C dan is de macht nul; ligt P binnen C dan neemt men de macht negatief. Ligt P buiten C dan is de macht tevens het kwadraat van het raaklijnstuk PQ uit P aan C; immers vallen in dit geval de punten A en B samen met het raakpunt Q (afb.1).

Punten waarvan de machten ten opzichte van twee cirkels C₁ en C2, die in één vlak liggen, gelijk zijn, liggen op de machtlijn van C₁ en C2. Zijn C₁ en C2 snijdende cirkels dan is de machtlijn de lijn door de snijpunten van C3 en C2 (afb.2); zijn Cj en C2 rakende cirkels dan is de machtlijn de gemeenschappelijke raaklijn van C₁ en C2 in hun raakpunt (afb. 3 en 4); hebben C₁ en C2 geen gemeenschappelijk punt dan ligt de machtlijn buiten C, en C2 (afb.5 en 6). Drie in één vlak liggende cirkels C₁, C2 en C3 bepalen één machtpunt M, waarvan de macht ten opzichte van C1, C2 en C3 gelijk is. Evenzo spreekt men in de (driedimensionale) ruimte van de macht van een punt ten opzichte van een bol. Twee bollen bepalen een machtvlak, drie bollen een machtlijn, vier bollen een machtpunt.

SOCIOLOGIE

Machtsuitoefening leidt vaak tot beperking van gedragsalternatieven voor degenen over wie de macht wordt uitgeoefend. Soms kan echter door machtsuitoefening juist een verruiming van gedragsalternatieven voor bepaalde bevolkingsgroepen worden bereikt, b.v. bij revoluties en bevrijdingsbewegingen. Macht kan o.a. worden ontleend aan kennis, bezit, prestige, gezag, bewapening, het bekleden van een bepaald ambt, of aan een mandaat van kiezers of leden.

Macht kan door positieve en negatieve sancties worden uitgeoefend. Deze kunnen variëren van beloningen en premies tot dwang en geweld.

Bekend is het onderscheid van T.Geiger in intercursieve macht, de machtrelaties tussen groepen en hun leden en integrale macht, de macht van de totale samenleving over het individu (het laatste benadert meer de sociale controle). ‘Politiek’ kan men, sociologisch gezien, definiëren als een geheel van intercursieve machtsstrijd, gevoerd teneinde deel te hebben aan integrale macht (politieke sociologie). Machtsevenwicht kan het gevolg zijn van een bepaalde beteugeling van machtspolitiek.

Verschillende tijden, resp. sociale structuren, brengen verschillende typen machthebbers voort. Dit blijkt vooral in tijden van snelle maatschappelijke verandering. In de Franse en Russische revoluties overheerste b.v. eerst het hartstochtelijke, briljante leiderstype, daarna een bedachtzamer conservatiever en onprincipiëler slag politici (heerschappij).

Deze overgang komt voort uit het feit dat revolutionaire pioniersarbeid een leiderstype naar voren brengt dat vaak ongeschikt is voor de volgende fase van organisatorische stabilisatie. Vergelijkende revolutiestudie leert: waar de macht ligt en welke voorwaarden of eigenschappen het gunstigst zijn voor machtsvorming hangt af van de sociale structuur; verandert die structuur snel, dan zullen ook de machthebbers moeten veranderen, om niet tot machtelozen te evolueren.

V.Pareto heeft op deze historische dynamiek zijn leer van de circulatie der elites gebaseerd.

Hoezeer de militaire machtsvorming afhangt van sociale aanpassing toonde J.Romein aan in krijgshistorische voorbeelden waarmee hij zijn verspringingstheorie toelichtte: nieuwe, superieure strijdwijzen werden vaak met door heersende groepen, maar door opkomende volksdelen, met minder standsbevangenheid, doorgevoerd. In de 20e eeuw is, vooral door de succesvolle Amerikaanse interventie in beide wereldoorlogen, het vooroordeel ontstaan dat de militaire macht van een staat rechtstreeks afhangt van zijn economische potentieel. In werkelijkheid is militaire macht tevens afhankelijk van het relatieve militaire gebruik van het economische potentieel: Zweden (17e eeuw) en Pruisen (18e eeuw) konden grotere, rijkere landen verslaan, omdat zij in veel sterker mate dan hun tegenstanders de energieën en inkomsten van hun onderdanen aan militaire machtsvorming ondergeschikt wisten te maken. De Franse Revolutie maakte door afschaffing van de standsprivileges en invoering van de dienstplicht een enorme opvoering van Frankrijks macht mogelijk. Andere staten kunnen dan tot herstel van het machtsevenwicht genoopt worden analoge verhoudingen te scheppen. Daar macht tot misbruik predisponeert, is er altijd een sterke neiging geweest haar o.a. institutioneel te beperken en met waarborgen te omkleden, b.v. in detrias politica. Historisch-politiek heeft men o.a. getracht macht te beteugelen door het streven naar machtsevenwicht. De begrippen invloed en macht worden in het spraakgebruik door elkaar gehanteerd maar worden in de sociologie onderscheiden. Invloed wijst op het effect dat het aanwenden van macht teweegbrengt. Macht kan worden beschouwd als potentiële invloed. Vakbonden kunnen door hun vrij grote aantal leden druk uitoefenen op het sociaal-economisch gebeuren, b.v. door het uitroepen van een staking of het dreigen daarmee. Wanneer de onder druk gezette partijen (werkgevers, regering) voor die macht zwichten en hun houding wijzigen zegt men dat de vakbonden invloed op hen hebben uitgeoefend.

Van soortgelijke, in een democratie doorgaans als legitiem ervaren, handelwijzen kunnen ook politieke partijen, het bedrijfsleven, actiegroepen, pressiegroepen en allerlei andere organisaties of personen zich bedienen. Ook burgerlijke ongehoorzaamheid kan worden opgevat als een poging door middel van machtsvertoon invloed uit te oefenen. De kans dat een organisatie of een individu erin slaagt daadwerkelijk invloed uit te oefenen, is van diverse factoren afhankelijk. Te denken valt hier o.a. aan: aard en omvang van het terrein dat men wil beïnvloeden (vitale functies m de samenleving, b.v. defensie, laten zich minder eenvoudig beïnvloeden, de privésfeer minder snel dan de openbare sector), het aantal personen dat beïnvloeding wenst (vaak geldt: hoe groter de organisatie, hoe groter de kans op succes) en aan de aard van de sancties die aan de machtsuitoefening kracht kunnen bijzetten (in politiestaten zijn macht en invloed vrijwel synoniem). Een democratische samenleving wordt gekenmerkt door een hoge mate van formalisering van beïnvloedingsprocessen. De ‘spelregels’ zijn daarbij vaak wettelijk of statutair vastgelegd zoals bij verkiezingsprocedures. Dit neemt niet weg dat ook op informele wijze wordt getracht invloed uit te oefenen, b.v. door gebruikmaking van charismatische kwaliteiten van bepaalde personen of door omkooppraktijken, chantage, e.d.

LITT. H.D.Laswell en A.Kaplan, Power and society (1952); C.Wright Mills, The power elite (1956) J.A.A.van Doorn, Sociologische begrippen en problemen rond het verschijnsel macht (in: Organisatie en maatschappij, 1966), R.Bell, D.V. Edwards en R.H.Wagner, Political power; a reader in theory and research (1969); G.Kuypers, Grondbegrippen van politiek (1973), R.E.Dowse en J.A.Hughes, Political sociology (1975).