Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

lichaam

betekenis & definitie

o. (-chamen),

1. het zich als een eenheid voordoend geheel dat een organisme uitmaakt, bestaande uit organen (eventueel organellen, b.v. bij eencelligen); dikwijls in tegenst. tot geest of ziel: een gezond, sterk, welgevormd -; een ziekelijk, zwak lichaam; gezond zijn naar lichaam en ziel; een zonder ziel, een mens zonder verstand of gevoel; iemand op zijn komen, hem geducht afranselen;
2. romp: het hoofd van het scheiden;
3. (overdr.) gevormd, samenhangend, min of meer als levend gedacht geheel;
4. een hoeveelheid materie van bepaalde gedaante en uitgebreidheid, tastbaar, zichtbaar voorwerp: regelmatige, onregelmatige lichamen; ook wel zonder gedachte aan vorm, alleen aan tastbaarheid: organische, anorganische lichamen; vaste, vloeibare en gasvormige lichamen; het glasachtige -, in het oog;
5. maatschappelijke instelling als eenheid; vereniging van personen; vergadering, raad, genootschap enz.: het wetgevend lichaam; een zedelijk lichaam, vereniging die rechtspersoonlijkheid bezit;
6. het lichaam van een samengesteld geheel, het vaste, eigenlijke ervan, middengedeelte, romp: het van de dijk is niet betrouwbaar; lichaam der akte, dat gedeelte van de notariële akte waarin de verklaringen van de partijen dan wel van de notaris zijn opgenomen;
7. (wiskunde) een verzameling met bepaalde eigenschappen.

FILOSOFIE

Eeuwenlang is de wijsgerige bezinning op de mens beheerst geweest door de onkritische vooronderstelling dat de ziel of geest superieur is aan het lichaam, een dualistische opvatting die tot in de 20e eeuw heeft doorgewerkt. In de geestesgeschiedenis van West-Europa hebben de Grieken, beïnvloed door oosterse culturen, aan dit dualisme in hun antropologie een sterke impuls verleend. Platoon vertegenwoordigde de overtuiging dat de ziel in het lichaam huisde, dat als een gevangenis van de ziel werd voorgesteld. Zijn leerling Aristoteles dacht genuanceerder: naast lichaam en ziel als de vitale eenheid introduceerde hij het fenomeen van de geest als de krachtbron van de menselijke intellectuele activiteiten. Descartes luidde het moderne tijdperk in met het antropologisch onderscheid tussen de denkende (geest) en de uitgebreide substantie.

Ook bij hem is het denken de allesbeheersende factor in het geheel van het menselijk zijn: het lichaam voegt zich naar de activiteiten en doelstellingen van de geest. Met Descartes emancipeerde de filosofie zich van de theologie, die aan de geestelijke aspecten voorrang had verleend. Het lichaam werd als een object tussen andere objecten beschouwd. Het gevolg was dat de mens als een machine werd getekend die door een geest bezield is. Toch bleef het dualisme voortbestaan. Het onderzoek van het lichaam liet men aan de geneeskunde, biologie, fysiologie en chemie over.

In de periode na Descartes kreeg het idealisme de overhand; de mens werd gespiritualiseerd. Het monistisch idealisme van Fichte, Schelling en Hegel verzekerde de traditionele positie van de mens als absoluut redelijk wezen. Kant daarentegen handhaafde de dualistische positie van de mens: inwoner van twee rijken, dat van de natuur (lichamelijke behoeften) en dat van de geest (noodzakelijkheid en vrijheid). Ook Scheler is niet aan een vorm van dualisme ontkomen: het gehele lichaam is de fysiologische parallel van het geestelijk gebeuren. Het zijn vooral de existentiefilosofen die de lichamelijkheid van de mens hebben beklemtoond. Zo hebben Sartre en MerleauPonty het probleem der lichamelijkheid aan de orde gesteld en fenomenologisch duidelijk uitgewerkt.

Enerzijds beschouwt Sartre het lichaam als een corps-objet, anderzijds ziet hij het als de menselijke manier om toegankelijk te zijn voor de wereld. Merleau-Ponty meent dat er in de visie van Sartre toch een zeker dualisme is blijven bestaan, waartegen hij zich verzet; de mens is een uniek wezen, dat een geheel eigensoortig zijn openbaart: de eenheid van lichaam en geest in een dialectische wederkerigheid.

WISKUNDE

Een lichaam is een commutatieve ring met een éénelement waarin ieder element dat van het nulelement verschilt een inverse bezit ten opzichte van de vermenigvuldiging. D.w.z. indien a (≠0) tot de ring behoort, dan is er een element, genoteerd als a-1, met de eigenschap dat aa-1 = a-la = e. Voorbeelden van lichamen zijn: de rationale getallen (-getal), de complexe getallen, de rationale functies. In de oudere litteratuur reserveerde men het woord lichaam voor niet noodzakelijk commutatieve ringen waarin alle elementen ongelijk nul een multiplicatieve inverse hebben,