Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

lezen

betekenis & definitie

(las, heeft gelezen),

1. (met betrekking tot wat geschreven of gedrukt is) de lettertekens met de ogen als het ware samenvoegen en in woorden omzetten; kennis nemen van de inhoud van iets dat geschreven of gedrukt is: een boek, de krant klassieke auteurs lezen; (abs.) kunnen lezen, schrifttekens weten te ontcijferen; het lijkt wel of de mensen niet meer kunnen lezen, gezegd als iets dat ergens duidelijk staat niet of verkeerd begrepen wordt; (zegsw.) dit kan kezen en schrijven, gezegd van een kleding- of meubelstuk dat lange tijd goede diensten heeft gedaan en nog overal tegen kan; als ontspanning: houd je vanlezen (fig. zegsw.) het is duister te lezen in andermans boeken of andermans boeken zijn duister te het valt moeilijk de omstandigheden, bedoelingen, m.n. de financiële toestand van een ander te doorgronden; men leze, of lees, ter aanduiding van een verbetering: Boulonge: lees Boulogne; tussen de regels doorlezen-, uit de inhoud of de wijze van zeggen iets opmaken, wat niet uitdrukkelijk vermeld is; (met subjectsverwisseling) zich laten lezen: die gotische letters lezen niet prettig; dat boek leest als een roman;
2. proeven nazien en corrigeren: zijn deze paginas reeds gelezen?;
3. voorlezen, m.n. uit de bijbel: voor het eten wordt er gelezen; wie leest vanavond?, wie vervult de leesof spreekbeurt?; iemand de les, de levieten lezen, hem flink over iets onderhouden, streng berispen;
4. (de) mis lezen, mis doen, m.n. zonder zang opdragen (gelezen of stille mis);
5. opmaken, begrijpen uit wat men leest: wat lees jij uit deze zin?;
6. opmerken, te weten komen, gewaarworden: uit de sterren lezen; iemands kaarten hem de toekomst voorspellen; dat staat in zijn ogen te lezen; in iemands ziel lezen, zijn gedachten en voornemens doorgronden; iemands gedachten raden wat hij denkt;
7. (vero.) verzamelen, inzamelen: kruiden, aren, hout lezen;
8. uitzoeken, uit een hoeveelheid de slechte exemplaren halen: erwten, koffiebonen lezen;
9. interpreteren, verklaren: kaart kunnen lezen, een tekening kunnen lezen.