Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

leenstelsel

betekenis & definitie

o., het stelsel waarbij lenen worden uitgegeven met de bedoeling om een band te vormen tussen de gever (leenheer) en de ontvanger (leenman).

De oorsprong van het leenstelsel in West-Europa is te zoeken in de tijd van de Frankische koningen. Deze gaven goederen in beneficium (gebruiksrecht) uit, vooral aan hun vazallen, d.w.z. personen die zich onder hun bescherming hadden gesteld, hun trouw hadden gezworen en speciale krijgsdienst hadden te verrichten. Uit het regelmatig samengaan van onderhorigheid en uitgifte in beneficium zijn, vooral in de Karolingische tijd, de grondslagen van het leenstelsel ontstaan. In plaats van de term beneficium kwam voor leen het woord feodum in zwang. Op zijn beurt gaf de vazal dikwijls delen van het door hem in leen ontvangene in leen uit.

Men werd met het leen door de leenheer beleend en deze inleengeving heette verlei of investituur.

De leenman deed hulde, d.w.z. hij zwoer trouw aan zijn heer. Kwesties over leenzaken werden door de leenheer of diens vertegenwoordiger en leenmannen in de leenhof behandeld. Daarbij fungeerde de heer of zijn vertegenwoordiger als president en rechtsvorderaar, terwijl de leenmannen het vonnis wezen. Door hun rechtspraak vormde zich een leenrecht, geldend voor de onderhavige kring van leenheer en leenmannen. Het recht van de leenman werd in de loop der tijden steeds vaster, het vererfde volgens de regels van het betrokken leenrecht; ook werd het voor overdracht vatbaar. Het leen kon de man niet willekeurig, maar wel wegens ontrouw worden ontnomen.

Het presteren van krijgsdienst raakte als verplichting van de leenman in onbruik met de opkomst van de staande legers. In Frankrijk zijn nog onder koning Lodewijk XIV (1643—1715) vazallen en achtervazallen opgeroepen voor de strijd; pas in 1793 werd hier het leenstelsel afgeschaft.

In Japan ontstond het leenstelsel tussen de 7e-lle eeuw, tijdens de Foejiwaraperiode. Hoewel in Japan, evenals in West-Europa, lenen uitgegeven werden aan vazallen, groeide er tevens een gecentraliseerd bestuursapparaat, zodat Japan in feite een middenpositie innam tussen een gecentraliseerde bureaucratie en een verbrokkeld feodaal gebied. De band tussen leenheer en vazal was in Japan niet een soort contract tussen twee vrije personen, maar werd gekenmerkt door een persoonlijke relatie (vaak in de vorm van echte of fictieve verwantschap) en een sterke nadruk op gevoelens van trouw en plicht. Nadat Japan in ca.1600 verenigd was onder de Tokoegawas, veranderden de posities van daimyo’s (grote leenheren) en samoerai (hun militaire volgelingen). In het kerngebied van Japan werden lenen toegewezen aan familieleden van de Tokoegawas en trouwe volgelingen (foedai), terwijl gevaarlijk geachte leenmannen gebied kregen in de uithoeken van het land, onderling gescheiden door foedailenen. De daimyo’s verloren een aantal rechten, terwijl de status en inkomsten van de samoerai langzaam achteruit gingen.

Tijdens de Meijirestauratie werd in 1871 het leenstelsel afgeschaft. Land werd een verhandelbaar goed. De daimyo’s die hun lenen over hadden gedragen aan de keizer werden zeer ruim gecompenseerd. Het merendeel van de samoerai verloor echter zijn inkomsten en exclusieve militaire status, aangezien in 1872 de dienstplicht werd ingevoerd. De opheffing van het leenstelsel kwam vooral ten goede aan de welgestelde boeren.

LITT. J.J.A.Wijs, Bijdr. tot de kennis v.h. leenstelsel in de Republiek Holland (1939); M.Bloch, La soc. féodale (2 dln. 1939-40); H.Mitteis, Lehnrecht und Staatsgewalt (7e dr. 1962); F.L.Ganshof, Qu’est-ce que la féodalité? (1968).