Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

lap

betekenis & definitie

m. (-pen),

1. stuk doek of stof, groot of klein: een voor een japon; een lapje om de vinger doen, wanneer men zich gesneden heeft; minachtend voor: afgescheurd stuk, flard, vod: de lappen hangen erbij; een gezicht van oude lappen, een huilerig, lelijk gezicht; (zegsw.) dat is een nieuwe op een oud kleed, verbetering die beter achterwege had kunnen blijven, (ook) nieuwigheid bij een oud stelsel, die van een geheel andere geest getuigt en daardoor nutteloos en zelfs schadelijk kan zijn; dat werkt op hem als een rode op een stier, dat maakt hem woedend;
2. m.n. een stuk om een gat of een scheur te dichten: beter een dan een gat; een inzetten; overgebleven stuk goed;
3. plat of dun stuk van allerlei andere stoffen, b.v. van papier; (vezelspinnerij) (ook: matras, wikkel), opmaakvorm van vezels, vezelvlokken of vezelvliezen, op roterende zeven of wikkelwalsen tot een wattenlaag verdicht en op pennen of stokken gewikkeld voor het transport tussen machines; de lappen hangen erbij (van behang); (van leder) een op een schoen zetten; een leren lap, een lap van zeemleer; (ook) een taai stuk vlees; (van grond) hij heeft nog een grond bij zijn huis; (in houtzagerijen) lappen waarvan de ribben gezaagd worden; (scheepsbouw) dunne plank op balk of spant;
4. (manufactuurhandel) restant, coupon;
5. (zeeterm) zeil: alle lappen bij hebben; onder de lappen zijn, onder zeil wezen; de wind vlak voor het lapje hebben, het recht voor de wind hebben;
6. (in de effectenhandel) ben. voor restantbewijzen, oprichtersaandelen, oprichtersbewijzen e.d.;
7. het hangende oor van sommige honderassen;
8. (anatomie) kwab van de long;
9. (bij baanwedstrijden) baanronde; iemand een bezorgen, een ronde achterstand;
10. (gew.) schoenzool: halve lappen, halve zolen;
11. (gew.) klap, mep;
12. vent van niets: zatlap, smeerlap.