(landde, is en heeft geland)
I. (overg.)
1. aan land zetten, ontschepen;
2. neerlaten, neervieren: een stuk op het dek landen;
II, (onoverg.)
1. bij het land komen: waar is de vloot geland?;
2. aan land gaan of komen, m.n. van troepen die zich voor krijgsverrichtingen aan land begeven: de troepen landden op de noordwestkust van Frankrijk;
3. (van vliegtuigen en vliegers) op de grond neerkomen.