v./m. (-en),
1. tot verlichting dienend voorwerp, in het algemeen bestaande uit een huisje, kastje of ballon, waarin iets brandt of gloeit: boven de tafel hangt de een staande een elektrische -, zowel het gehele samenstel als de ballon met de gloeidraad (gloeilamp) of ander binnenwerk; (fig.) de grote gaat uit, de zon gaat onder; de hangt, staat scheef, schuin, voorover, (fig.) er is geldgebrek, men zit op zwart zaad; (toneel) op de leunen, op de souffleur spelen; hij heeft geen olie meer in de -, zijn krachten zijn uitgeput; een zonder olie, een sufferd; (fig., dicht.) de des levens, het leven als een licht beschouwd; in de uitdr. tegen de lopen, straf krijgen, met de politie in aanraking komen, een lelijke ziekte oplopen e.d.;
2. (dicht.) hemellicht, ster: de hemel steekt zijn lampen aan;
3. (vero.) radiolamp: een toestel met vijf lampen (elektronenbuis).