v./m. (laarzen),
1. schoeisel dat gedeeltelijk ook het been boven de enkel bedekt: hele laarzen, die voor een groot gedeelte het benedenbeen bedekken; halve laarzen;
2. (hist.) Spaanse laarzen, beenijzers om gevangenen te pijnigen; oneig. in uitdr.: zuchten onder van de onderdrukker; (gemeenz.) iets aan zijn — lappen, er niets om geven, zich er niets van aantrekken; (ook) er niets van geloven, er niet op rekenen; dat kan hem geen schelen, niets; hij weet er geen van.