(raakte kwijt, is kwijtgeraakt),
1. bevrijd, ontslagen worden van: ik kon hem maar niet -, maar niet van hem afkomen; ook van zaken die men wil verkopen: die goederen zul je gemakkelijk genoeg —;
2. verliezen, in de zin van niet meer beschikken over: zijn hoofd, de kluts, zijn evenwicht
3.met betrekking tot dingen die uit het lichaam afgescheiden worden, lozen: de zieke is veel slijm, gal, bloed kwijtgeraakt;
4. verliezen, in de zin van niet meer weten waar de zaak is: ik ben mijn zakschaartje kwijtgeraakt.