(kwetste, heeft gekwetst), (overg.)
1. (van levende wezens) beschadigen, bezeren met een werktuig, verwonden: in het gevecht zijn vier van de onzen licht gekwetst; hij werd gekwetst in het gezicht; zich —, een verwonding oplopen;
2. (niet algemeen) beschadigen, kneuzen, blutsen;
3. (fig.) pijnlijk aandoen: zulke woorden moeten hen wel -; krenken, ergeren, beledigen: hij toonde zich gekwetst door die opmerking; kritiek uitoefenen zonder te —; iemand in zijn eer —; iemands goede naam —; de gekwetste (beledigde) partij.