Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koepel

betekenis & definitie

m. (s),

1. halfbolvormige overwelving van een gebouw of een deel ervan, met een kringvormig of veelhoekig grondvlak, al of niet steunend op verticaal opgaande wanden of pilaren (e): de van de SintPieterskerk te Rome; (fig.) de — van de blau we lucht;
2. tuinhuisje, al of niet met een gebogen dak;
3. cilindervormige verhoging van de stoom ruimte van stoomketels;
4. draaibare gepantserde geschutstand, hetzij op de vaste grond, of op een schip, vliegtuig of tank;
5. ronde uitbouw van door zichtige kunststof aan een vliegtuig (voor waarne ming).

(e) De hoogte van een koepel is ten opzichte van de spanwijdte meestal maar klein. Vaak zijn koepels opgebouwd uit segmenten. Zij komen soms voor als buitenafdekking van gewelven van kerken en mo numentale gebouwen en dienen ter bescherming van het →gewelf en om de buitenarchitectuur de ge wenste monumentaliteit te geven. De hoogte is dan dikwijls belangrijk groter dan de halve spanwijdte en de helling aan de voet is zeer steil of nagenoeg verticaal. Koepels worden op twee verschillende manieren gebouwd. Bij de eerste methode maakt men een samenstel van elkaar in de top snijdende vlakke kapspanten, die ieder op zich stabiel zijn en als volwandspanten of als vakwerkspanten van hout of van staal worden uitgevoerd.

Bij het tweede systeem bouwt men een ruimtelijk vakwerk, waar van de staven alle in het koepelvlak liggen. Deze worden zodanig in ruimtelijk geordende knooppun ten verbonden, dat een stabiel vakwerk ontstaat. Dergelijke ruimtelijke vakwerkkoepels heten man tel koepels. Als men met glas afgesloten lichtopenin gen wil maken, dan kan bij de voet van de koepel een reeks dakkapellen worden aangebracht. Men kan ook het bovenste gedeelte van de koepel als het ware afsnijden en op de aldus ontstane ring een cilindrische lantaarn met ramen plaatsen, waarbo ven een koepeldak of torendak kan worden gebouwd. Koepels worden vaak met koper afgedekt, dat na verloop van tijd door oxidatie een groene kleur krijgt.

Ook lood wordt gebruikt en voor vlak ke koepels van fabrieken, sporthallen e.d. dak bedekkingen als rubberoid. Koepels op een veel hoekige plattegrond die vlakgebogen, cilindrische dakvlakken hebben die elkaar volgens hoekkepers snijden, worden ook wel afgedekt met dakpannen, dakleien en natuurlijke leien.

Reeds vóór de Romeinse tijd werden o.a. door de Etruriërs en in Mykene pseudokoepels gebouwd. De Romeinen bouwden massieve koepelgewelven, die tevens aan de buitenkant het dak vormden. Om de ruimte eronder te verlichten, werd in de kruin van de koepel een ronde opening gemaakt, waar door het licht, maar ook de regen, kon binnenko men. Een hoogtepunt in de Romeinse koepelbouw is het Pantheon te Rome. In de Byzantijnse bouw kunst hadden de koepels vaak een vierkante onder bouw, met overgangen door pendentiefs en half koepels. In het Westen bouwde men al vroeg doop kapellen met koepels, maar de grootste bloei van de koepelbouw kwam met de renaissance (SintPie ter te Rome, diameter 42 m, hoogte 143 m; dom te Florence, diameter 48 m, hoogte 110 m).

Ook in de klassieke Franse stijl werd de koepel veel toegepast (Dôme des Invalides te Parijs), evenals in de Engel se (Saint Paul’s Cathedral te Londen). In de moder ne bouw ziet men vaak koepels van voorgespannen beton op utiliteitsbouw.

I TT. E.B.Smith, The dome, a study in the history of ideas (1950); H.Thunissen, Gewelven, hun con structie en toepassing (1950); M.Rumpler, La coupole dans l’architecture byzantine et musulmane (1956); J.Fink, Die Kuppel über dem Viereck, Ur sprung und Gestalt (1958); F.Hart, Kunst und Tech nik der Wölbung (1965).