Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koel

betekenis & definitie

bn. enbw. (er, st),

1. een vrij geringe warm tegraad bezittende, matig koud, hetzij als aange naam (fris, verfrissend) of als onaangenaam (niet warm genoeg) gevoeld: — water; koele wijn; (bw.) en liggend bewaren; weer; een koele (niet war me) zomer; een — vertrek, waarin de warmte niet doordringt;
2. (fig.) bedaard, flegmatiek, niet hef tig: — van aard; ons schijnbaar koele volk; met een

hoofd, rustig, kalm; in koelen bloede, in kalme gemoedsstemming, in het volle besef van wat men doet: in koelen bloede hebben zij het gezin uitge moord; onaangedaan, onbewogen: een koele toe schouwer; iemand — laten; het koele verstand, koele berekening, waaraan het gevoel geen deel heeft, nuchter, ongevoelig; terughoudend, onhartelijk, niet vriendelijk: een koele groet; zonder seksuele hartstocht of zelfs ongevoelig daarvoor, frigide;

3. (fig.) zonder sterke overtuiging, weinig vurig, zeer gematigd: een gebed; koele ijver;
4. (bij verg.) van licht en kleuren, niet fel of schel, zacht voor de ogen.