Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klomp

betekenis & definitie

m. (en),

1. vormloze, samenhangende massa; stuk, kluit, blok: een — aarde, suiker, vlees, boter, lood enz.;
2. geheel van samengevoegde eenheden; troep, opeengedrongen massa, m.n. van mensen of dieren: een — mensen, bacteriën;
3. iets dat log en vormloos is, m.n. een log vaartuig;
4. schoeisel, dat bestaat uit een uitgehold stuk hout, holsblok, houten schoen (e): op klompen lopen; (spr.) met de klompen op het ijs komen, zich onvoorzichtig wagen op een terrein waarop men niet thuis is of hoort; nu breekt mijn —, ik sta perplex, nu begrijp ik er niets meer van; dat kun je op je klompen aanvoelen, dat ligt erg voor de hand.

(e) De klomp was sinds de middeleeuwen als schoeisel in zwang, maar later beperkt tot de plattelandsbevolking. Voor de klomp die tegenwoordig veelal machinaal wordt vervaardigd, wordt berke, populiere of wilgehout gebruikt. Klompen gelden veelal als typisch Nederlands, maar zijn dat niet. Nog steeds valt er een aantal regionale typen te onderscheiden, zoals de Leiderdorper (zeer hoog), de Apeldoornse en de Friese klomp, naast de kapklomp en de boerenklomp als een meer algemene onderscheiding. Marken kent besneden klompen, maar ook beschilderde. In de jaren zeventig heeft de klomp bij de jeugd in de stad weer ingang gevonden als alternatief schoeisel.

LITT. J.van Brakel, De vaktaal van de Ned. klompenmaker (1958); N.Noorlander, Klompen, hun maker en hun dragers (1962); F.J.M.Puijenbroek, Onder de voet gelopen (1969).