Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klok

betekenis & definitie

v./m. (ken),

1. metalen instrument met de vorm van een holle, stompe, van onderen naar buiten gebogen kegel, met een klepel of hamer die tegen de rand ervan slaat en geluid voortbrengt (e): een — gieten, luiden; de klokken hangen in torens; de — beiert, klept; op schepen en in inrichtingen dient de klok om opvarenden of inwonenden samen te roepen: extra oorlam aan de, ook als signaal in allerlei gebruik; (zegsw.) iets aan de grote — hangen, alom bekend maken; hij heeft de horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt, hij weet het fijne van de zaak niet; klinken als een een stem als een —, luide, zware stem;
2. uurwerk, waarvan de uren door het slaan op een klok bekend gemaakt worden, bij uitbreiding een uurwerk in het algemeen, in een daarvoor vervaardigde kast, een staande de — gaat, slaat, wijst zes uur; op de — kijken, naar het uurwerk zien hoe laat het is; de — staat stil, loopt voor, achter; de opwinden, gelijkzetten; de terugzetten, eig. de wijzers terugdraaien; fig.: (willen) terugkeren naar een vroeger tijdperk, tot een verouderd systeem; (zegsw.) hij is een man van de , hij is altijd precies op tijd; ook: doet alles punctueel; ik weet wel, wat de — slaat, waarover gesproken wordt, wat in de wereld te koop is; het is alles ... wat de slaat, alles wat men hoort of ziet; hier in huis gaat alles op de —, geschiedt alles op tijd, in stipte orde; (gew.) sprekende —, tijdmelding;
3. (overdr.) klokslag, en vandaar tijd, tijdstip; de van tien; het klokje van gehoorzaamheid, de tijd dat de kinderen naar bed moeten;
4. voorwerp min of meer in de vorm van een klok; m.n. glazen stolp: de — van een luchtpomp, de stolp van waaronder de lucht verwijderd wordt; oorhanger; (bouwkunde) kapiteel van een zuil, ongerekend het dekstuk; (plantkunde) klokvormige bloem, klokje.

(e) Een (luid)klok is een zuiver omwentelingslichaam, voor de ophanging aanvankelijk van een kroon voorzien, later ook wel van een ronde plaat. Het cilindervormig lichaam (flank) verwijdt zich tot bijna dubbele breedte en heeft onderaan een verdikking (slagring), waartegen aan de binnenkant de klepel slaat, opgehangen aan een ring of bout, of waartegen aan de buitenzijde de hamer slaat. Klokken worden gebruikt als luidklok, slagklok (heel of halfuursslagklok), of als speelklok (→beiaard). Behalve uitzonderingen, zoals in Rusland en Azië, waar klokken met een gewicht van 50210 t zijn, komen in vrij veel steden klokken van 10201 voor. Er bestaan over de gehele wereld nog vier beiaardgieterijen: een in Engeland, een in Frankrijk en twee in Nederland: Eijsbouts te Asten en Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel.

Een klok kan gestemd worden:

1. inwendig, d.w.z. de vijf belangrijkste tonen vormen onderling consonante intervallen (kleine terts, kwint, oktaaf);
2. uitwendig, om te combineren met andere klokken (‘in de reeks brengen’). De toon kan uitsluitend verlaagd worden. Bovendien hoort men in klokken boven de 30 kg de slagtoon, die moet samenvallen met het eerste oktaaf. Het stemmen is in de 17e eeuw in Nederland tot hoge ontwikkeling gebracht door de gebroeders →Hemony. Na de tijd van o.a. de Hemony’s en de Van den Gheyns (18e eeuw), toen de methode van stemmen min of meer als een firmageheim gold, ging de stemkunst achteruit, maar na de studie van E.W.van Heuven is er van een geheim geen sprake meer.

LITT. E.W.van Heuven, Acousticalmeasurements on church bells and carillons (diss. 1949); H.Rolli, Kirchengelaute (1950); A.Lehr, De klokkengieters F. en P.Hemony (1959); A.Lehr, Van paardebel tot speelklok (1971); G.W.Tempelmans Plat, Luid klokken, klokluiden en klokkestoelen (1974).