v./m. (-en),
1. lemmet, het blank van een zwaard: rechte, gebogen klingen; de — van een bajonet, het voorste, scherp toelopende gedeelte; bij uitbreiding naam voor het gehele wapen, vooral met gedachte aan het snijdend vermogen: een Moorse iemand voor de — dagen, tot een tweegevecht uitdagen; de vijand over de — jagen, doden, geen kwartier geven;
2. deel van een hoefnagel dat in de hoef wordt geslagen;
3. klink.