Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kleuter

betekenis & definitie

m. (-s), kind van ca. 2—6 jaar; ook: kind van 4-6 jaar in onderscheid met peuter.

(e) In de psychologie ligt het begin van de kleuterperiode bij het gaan lopen en praten, het einde bij de schoolrijpheid, wat voor elk kind anders ligt. In deze periode wordt de basis gelegd voor de ontwikkeling van de →persoonlijkheid. Belangrijk daarvoor zijn o.a. de zindelijkheidsgewenning, het leren spreken en denken, en de gewetensvorming. De jonge kleuter gaat ervaren een eigen persoontje te zijn, wat zich o.a. uit in ‘ik’ en ‘nee’ zeggen (protestleeftijd, ca. 3 jaar). Er ontstaat ook belangstelling voor leeftijdsgenootjes. De kleuter ontplooit een grote activiteit, vooral merkbaar in het spel, waardoor hij zijn ervaringswereld enorm uitbreidt. Dit laatste wordt ook bevorderd door het gaan naar peuterspeelzaal en kleuterschool, →ontwikkelingspsychologie.

LITT: R.Hartley, L.K.Frank en R.M.Goldensohn, Kleuterspel (1958); W.M.Nijkamp, De kleuter in de gemeenschap (1964); E.Edge, The formative years (1970); C.Euwe, Kijken naar kinderen (1972).