(kwam klaar, is klaargekomen),
1. gereedkomen met wat men te verrichten heeft: met zijn werk op tijd —; met iemand —, tot een oplossing, tot overeenstemming komen;
2. slagen, zijn doel bereiken, m.n. in een winkel vinden wat men wenst: ik denk niet, dat je daar zult —;
3. een orgasme hebben;
4. (van zaken) voltooid worden: het komt vast niet op tijd klaar.