Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klaar

betekenis & definitie

bn. en bw. (-der, -st),

1. helder, lichtend, stralen: zo — als de zon; niet mat of dof: klare ogen; het klare blauw van de hemel;
2. licht, niet (meer) donker; niet verduisterd: op de klare dag; weer, niet nevelig; een klare lucht, onbewolkt; bep. van gesteldheid: zijn beeld staat mij nog voor ogen; (gew.) ik begin er in te zien, er gaat me een licht op; dat is —, duidelijk; bw. (fig.) — onderscheiden; helder, scherp: klare begrippen;
3. het licht doorlatende, geheel doorzichtig: als kristal; een klare bron; (fig.) iemand klare wijn schenken, ronduitmet hem spreken, niet verbloemen;
4. zuiver, onvermengd: in de klare boter gebakken; — goud; dat is klare onzin, louter onzin; dat is geen klare koffie, daar steekt wat achter; (bw.) wakker, helder wakker, volkomen, geheel en al;
5. duidelijk te onderscheiden, begrijpelijk, verstaanbaar: hij schrijft een klare stijl; nu wordt de zaak mij duidelijk; zo — als de dag, of als een klontje, volkomen duidelijk; dat is zo als koffiedik, zeer onduidelijk, niet te begrijpen; (gew.) iets in ’t klare trekken, ophelderen, in ’t reine brengen;
6. in gereedheid voor het gebruik: kippen — voor de pan; — om te vertrekken, alles voor het vertrek in orde gebracht hebbende; in scheepscommando’s: om te wenden!; bij het anker!, staat gereed voor de nodige verrichtingen; (sport) gereed voor actie: —?, af!;
7. gereedgemaakt, afgewerkt, voltooid: het werk is -; alles is kant en —; is het eten ?, toebereid, gekookt; je kunt dat — kopen, afgewerkt en gereed voor het gebruik; — is Kees; (van personen) met iets — zijn, het genoemde volbracht, voltooid hebben; (fig.) er vrede mee hebben; (ook): iets — hebben; dadelijk met een antwoord — zijn, zich er niet voor behoeven te bedenken; — zijn voor een examen, al hetgeen vereist is bestudeerd hebben.