bn. en bw. (-er, -st),
1. als van of voor een kind: dat boek is wel wat — voor zo’n grote jongen; een kinderachtige portie,
erg klein, onaanzienlijk; dat is niet -, niet weinig, niet mis;
2. (van kinderen) nog geheel een kind, onmondig: (van volwassenen en hun handelingen, in ongunstige zin) de eigenschappen van een kind vertonend waar die niet gewenst zijn, zonder waardigheid of flinkheid, ofwel onnozel, laf, flauw: je zult het misschien vinden, maar ik ga er niet heen; zich — aanstellen; wees nu niet -, doe het nu maar; (fig.) een kinderachtige smaak in de mond hebben, een laffe flauwe smaak.