Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kaf

betekenis & definitie

o. (g. mv.),

1. (stofn.) de schutblaadjes, hulzen van gedorste korenaren, bij uitbreiding ook doppen enz, van peulvruchten, vlas enz. (e); vaak genoemd als iets zeer lichts, vandaar (bijbel) als — verstuiven (voor de wind), verstrooid, uiteengejaagd worden; genoemd als het waardeloze tegenover het koren: (fig.) het — van het koren scheiden, het bruikbare van het waardeloze, goed van kwaad scheiden; er is veel — onder het koren, veel bij dat nutteloos is; geen koren zonder —, er is geen deugd zonder gebreken;
2. de niet-spinbare, zeer korte haartjes van katoen; afval bij het kaarden van katoen.

(e) Kaf is een afvalprodukt bij het dorsen dat voornamelijk uit de zaadomhulsels van verschillende gewassen en verder uit kleine bladen stengeldelen, alsmede verschrompelde zaden bestaat. Het wordt gebruikt als veevoeder. De kafsoorten van goede kwaliteit hebben in de regel een hogere voedingswaarde dan de overeenkomstige strosoorten. Het kaf van peulvruchten is iets rijker aan eiwit dan het kaf van graan. Van laatstgenoemde kafsoort heeft het kaf van haver de hoogste voederwaarde. Het van naalden voorziene kaf van gerst is minder goed voor veevoederen.

Lijnzaadkaf of bolkaf bezit een hoger VRE-gehalte dan de andere kafsoorten. Voederwaarde: graankaf zw 9-23, VRE 1-2%; lijnzaadkaf zw 19-23, VRE 2,5-3,5 %; erwtenkaf zw 20, VRE 4,5-5 %.

< >