Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kaard

betekenis & definitie

(kaarde), v./m. (-n),

1. kaardebol, zowel de plant als de eigenlijke bol, die vroeger voor het kaarden gebruikt werd;
2. ijzeren gereedschap (blok met ijzeren punten) of machine om wol te kaarden en lakens of dekens te ruwen (e);
3. elk van de haken of met zulke haken bezette bladen van een kaardmachine;
4. rib, eetbare steel van bepaalde planten als artisjok, prei enz.

(e) De aan de kaarde (afb.1) aangevoerde wol werd op de →duivelmolen geopend en gesmout. Van groot belang voor de opening van het vezelmateriaal is de juiste keuze van het →kaardbeslag. Veelal zullen de walsen van de voorkaarde bezet zijn met zaagtandbeslag en de walsen van de hoofdkaarde met naaldbeslag in verschillende fijnheden. Zowel op de voortambour als op de hoofdtambour zitten een aantal arbeider-wentelaarcombinaties. Door het kaarden (afb.2) worden de vlokken uit elkaar gekamd en tenslotte verdicht tot een vlies dat wordt afgenomen door de hakkerkam. In de kamgarenspinnerij wordt dit vlies samengenomen tot een lont en op bollen gewikkeld. In de kaardgarenof strijkgarenspinnerij kan het vlies naar een volgende kaarde worden gevoerd of in reepjes gesneden en verwerkt tot voorgaren.