Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jubeljaar

betekenis & definitie

[→Hebr. jobel, ramshoorn, waarop men blies om het jaar in te luiden], o. (-jaren),

1. bij de oude Israëlieten het jaar dat volgde op zeven jaarweken, telkens elk 50e jaar, volgens het voorschrift van Lev.25 (e);
2. (ook: jubilee) in de Rooms-Katholieke Kerk sinds 1300 het →heilig jaar of het jaar (van Kerstmis tot Kerstmis) waarin een plechtig afgekondigde volle aflaat (jubilee-aflaat) wordt verleend.

(e) Bij de joden was ieder zevende jaar een sabbatjaar voor het land: bewerking van de bodem was verboden en men at van de oude voorraad en van het vanzelf groeiende, dit laatste als gemeenschappelijk eigendom. Na 49 jaar was het jubeljaar. Voor de bodem gold dan hetzelfde als tijdens het sabbatjaar. Bovendien werden verkochte landerijen aan de oorspronkelijke eigenaarsfamilie teruggegeven (landverkoop was dus eigenlijk opbrengstenverkoop tot het eerstvolgende jubeljaar). De Israëlitische knechten moesten vrijgelaten worden, ook indien zij zelf dit dienstverband (dat leek op een soort lijfeigenschap) niet wensten te verbreken.