[Hebr., Jahwe is vader], in het OT veldheer van koning David, een zoon van Davids zuster, broer van Abisaï. Tijdens Sauls vervolgingen en later onder Davids koningschap was Joab trouw aan zijn heer.
Hij veroverde de vesting der →Jebusieten (2 Sam.5), versloeg de Arameeërs en Ammonieten (2 Sam.12), doodde eigenhandig Absalom (2 Sam.12), waardoor hij bij David in ongenade viel; later wist hij het opperbevel weer in handen te krijgen. Na Davids dood sloot Joab zich aan bij de partij van Adonia en werd daarom, op last van Salomo, door Benaja vermoord (1 Kon.2,34).