bn. en bw. (-er, meest -),
1. een ander iets of om iets benijden, naijverig, ijverzuchtig: zijn op iemand; wat heb je daar een mooie stof, het is om (er) op te worden; als karaktertrek: een — kind;
2. (in het bijzonder) afgunstig ten opzichte van de blijken van genegenheid of liefde, de gunsten van een bep. persoon (nl. beminde of echtgenoot) voor een derde; de trouw van die persoon verdenkend: een jaloerse minnaar.