Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Jahwe

betekenis & definitie

waarschijnlijk de oorspronkelijke uitspraak van de naam van de God van Israël. De joodse schrijvers vermeden reeds vroeg deze benaming en gebruikten ĕdonaj (Heer).

Het Hebreeuwse schrift schreef oorspronkelijk slechts vier consonanten, nl. IHWH (het tetragrammaton), waarbij men later de vocalen van ĕdonaj (ĕoa) plaatste ter vermijding van het woord Jahwe bij de lezing. Hieruit ontstond de foutieve vorm Jehova. In eigennamen komt de naam Jahwe verkort voor: nl. aan het begin van een woord als Jehô of Jô, in Jonatan, Jojakim; aan het einde van een woord als jâ of jâhû, b.v. in Jesaja, Jeremia. Vaak is gemeend dat de naam Jahwe of Ja ook bij andere oud-oosterse volken voorkwam, maar tot nu toe is dit niet bewezen. De naam Jahwe wordt in Ex.3,14 vlg. opgevat als afgeleid van het werkwoord hâwâ of hâjâ, zijn; Jahwe betekent dan ‘hij is’ of: ‘hij zal zijn’, of volgens anderen: hij doet zijn, schept.

De joodse weergave is: de Eeuwige. Moeilijk te beantwoorden is de vraag of de naam Jahwe al dan niet vóór de tijd van Mozes bekend is geweest. Volgens sommigen werd Jahwe door de Kenieten op de Sinai vereerd. Door zijn huwelijk met een van de dochters van de Kenitische priester Jetro (Ex.2,16—22) zou Mozes deze god hebben leren kennen en zijn verering aan de Israëlitische stammen hebben opgedrongen.LITT. A.Murtonen, The appearance of the name YHWH outside Israel (1951); M.Reisel, Observations on the tetragrammaton (1957); W.F.Albright, Yahweh and the gods of Canaan (1968); W. Zimmerli, Grundriss der alttestamentl. Theologie (1972).